Edward Krabbendam
Bomans heeft vaak in het werk van Charles Dickens zitten lezen. De invloed daarvan is volgens Jeroen Brouwers te merken geweest in zijn eerste boekje Pieter Bas (1937) en zijn serie stripverhalen met Pa Pinkelman in de hoofdrol (rond 1950). Sommigen menen zelfs dat Bomans een 19de eeuwse schrijfstijl had, wat niet blijkt uit Bomans’ enorme productie die vooral uit
journalistiek werk bestaat. Bomans las Dickens voor zijn plezier. Zijn gevoel voor humor zal daardoor zijn gevoed, én zijn werklust. Reeds in 1941 was hij, naast veel ander werk, begonnen aan een vertaling van ‘The Pickwick Papers’ die in 1952 uitkwam, liefst 1102 bladzijden dik. Dickens en de Dickens Fellowship spraken tot Bomans’ verbeelding. Daardoor voelde hij zich in die kringen als een vis in het water. In 1951 schreef Bomans voor het weekblad Elsevier een artikel over het genootschap dat opgenomen is in ‘Werken V’, pagina 367 – 372. Hieronder volgen letterlijke citaten uit:
De laatsten der Mohikanen
Iets liefs, dat verdwijnen gaat
“Het genootschap dateert uit 1902, zodat dus in 1952 het halve eeuwfeest gevierd zal worden. Dit feest gaat, dit mag ik u nu reeds verklappen, alles overtreffen wat de menselijke verbeelding zich kan voorstellen. Ja, lezer, niet minder dan 20.000 leden komen dan opzetten, gekleed in de pakjes van rond 1830, reizend in postkoetsen en diligences naar het punt van samenkomst, met een echte coachman op de bok en een waarachtige hoornblazer op het achterbankje. Maar dat is nog niets. Liefst 17.000 hunner hebben zich ingeschreven als Pickwick, zodat er in het Britse kleermakersbedrijf een hausse in spanbroeken en slobkousen valt waar te nemen. De secretaris der Fellowship is hier wel een weinig bekommerd over. ( ) Eén Pickwick is aardig, zo meent hij, en zelfs drie Pickwicks is nog een houdbare toestand. Maar een heel voetbalstadion vol Pickwicks allemaal met spanbroekjes en brilletjes op, is dat niet een situatie, die enigszins zorgwekkend moet genoemd worden?
Neen. Volgens mij is dit een verrukkelijke aanblik. Wij moeten hier niet voor terugdeinzen. Laat ze maar komen. Hoe meer hoe beter. Ik kom zelf trouwens als Pickwick. ( ) Ik ben er een voorstander van om, als iets tòch niet is tegen te houden, van de catastrofe zelfs iets te maken. Door het totaal absurde ad absurdum door te voeren, schept men een toestand, die althans een zekere grootheid bezit. Twintig Pickwicks, zeker, dat is zwak, omdat het een tekort aan verbeeldingskracht aanduidt.
Maar het oprukken van 17.000 Pickwicks in de richting van Londen, dat krijgt het karakter van een kosmische ramp, als een sprinkhanenplaag. Ik acht het in het geheel niet uitgesloten, dat er zich een paniek van de bevolking meester maakt en dat de stad gillend ontruimd wordt. ( )
De Fellowship is vertakt in 64 afdelingen, ‘branches’ geheten, die gevestigd zijn in heel de Angelsaksische wereld: Engeland, Wales, Schotland, de Verenigde Staten, Canada, Australië en zelfs de Goudkust van Afrika. Buiten de Engels sprekende gebieden bestaat er geen afdeling. ( ) Ik zelf ben weliswaar lid; doch alleen als nog 49 andere Nederlanders óók lid zouden zijn kon ik een ‘branch’ stichten. Dit nu is niet het geval.”
Naast Bomans zijn er nog drie leden op het continent.
“Wij krijgen met ons vieren het orgaan der Fellowship, The Dickensian geheten, om de drie maanden toegezonden, met de toevoeging ‘continental edition’. Het is een blad, dat ik zeer hoog schat. Wat staat er in? Niets.charles dickens portret uit 1839 uit Waar zijn.jpg Wanneer ik zeg: niets, dan bedoel ik daarmee de afwezigheid van datgene, wat men in een literair tijdschrift verwachten zou. Critische beschouwingen van Dickens, hetzij autonoom gezien, hetzij in betrekking tot zijn tijdgenoten, essays over het Victoriaans tijdperk, in zijn verschillende aspecten belicht, van dit alles is geen letter te vinden. De grande histoire interesseert de leden der Fellowship niet. Het gaat om de petite histoire van Dickens en dan nog slechts om een klein segment van het terrein ( ).
Waar was Dickens op 27 Augustus van het jaar 1852? Precies, dat willen wij nu eens weten. Is het waar dat hij, na gegeten te hebben met Leigh Hunt en Mark Lemon, zijn naam sneed in een boom, toebehorend aan Lady Drummond? Bestaat die boom nog? Jazeker (foto van de boom). Is de naam nog te lezen? Flauw, doch waarneembaar (close-up van de schors). Moet er niet een hekje om die boom komen? Stellig moet dit. Onmiddellijk komt nu de Fellowship in werking. De ‘branch’, in welker gebied die boom staat, richt een brief tot de betrokken gemeente. De gemeente schrijft terug. Wat voor boom, welke boom? Waar heeft u het over? De Fellowship schrijft een nieuwe brief. Er ontstaat nu een ‘kwestie’, die jaren kan duren, doch waaruit de Fellowship meestal zegevierend te voorschijn treedt.
Het komt echter ook voor, dat zij verliest. Dit is vaak het geval, wanneer het om huizen gaat. Het doet er nu niet toe of Dickens werkelijk in zulk een huis gewoond heeft of er alleen maar even in en uit is gewipt. Het kan zijn dat hij er slechts zijn neus gesnoten heeft of er een ogenblik van de w.c. gebruik maakte. Zelfs is het voldoende dat de woning in een van Dickens’ boeken voorkomt, zoals Bleak House (in Broadstairs), Sapsea House (Rochester) of de villa van Betsey Trotwood (wederom in Broadstairs). Dit huis is van nu af aan sacrosanct. De eigenaar wordt terstond verzocht het perceel te ontruimen, het gaat een Dickens House worden. Gewoonlijk weigert de eigenaar dit. ( ) Natuurlijk kan de Fellowship, als de man halsstarrig blijft, wettelijk niets uitrichten. ( )
Soms echter lukt het wèl. In het graafschap Kent bijvoorbeeld, en vooral in Rochester, Canterbury, Broadstairs en Portsmouth staan tientallen Dickens-huizen ( ). Het plaatsje Chalk is een geval op zich. Dickens heeft daar in 1837 zijn wittebroodsweken doorgebracht, doch men weet niet precies in wèlk huis. Wie de jaargangen der Dickensian doorbladert, stuit telkens op de strijdvraag: ‘Where did Dickens spend his honeymoon?’ ( )
Het blad dateert van 1 Januari 1905 en verscheen in maandelijkse afleveringen tot 1919, sinds welk jaar het zich omzette in een driemaandelijks orgaan. Dit geschiedde niet door een tekort aan stof ( ) doch door gebrek aan geld. De werkwijze der vereniging namelijk dwingt tot koene bezuinigingen in alles, wat niet tot de ‘uitjes’ behoort. En deze zijn vele: maaltijden (en wàt voor!) in typische Dickens-inns, excursies naar bepaalde plaatsen waar Dickens gestaan, gezeten of gelopen heeft ( ) verkleedpartijen, feestjes, optochten, bals en wat al niet meer. Ik heb één maaltijd van de Fellowship meegemaakt in Bath, die een getrouwe kopie was of verondersteld werd te zijn van een dineetje, door de Pickwickianen aldaar genuttigd.
Ik hield het vol tot even na de hors d‘oeuvre; mijn buurman, een geoefend lid, wist door te dringen tot de hoofdschotel, eer hij zijn vork neerlegde, terwijl ik met eigen ogen gezien heb hoe een heer recht tegenover mij, gekleed als Jingle, zijn rol eer aandeed door de onderneming eerst op te geven tot vlak voor het dessert, op welk moment hij wenend werd weggedragen. Zo’n maaltijd helemaal tot het eind toe op te eten, is geen sterveling gegeven. ( )
U denkt nu misschien, dat ik de Fellowship voor de gek houd. Ik kan dit niet tegenspreken. Aber was sich liebt, das neckt sich. Ik houd waarlijk van die vereniging en van het blad, dat zij uitgeeft. Ach, ik weet heel goed, dat haar manier om Dickens te bekijken, een eenzijdige is en de leden weten dat zelf ook wel. Dickens heeft natuurlijk die kant: knappend haardvuur, punch, biefstuk en appeltaart: merry old England. Maar dit is slechts een klein deel van hem, dat bovendien verschrompelde naarmate hij ouder werd. In waarheid was hij een getormenteerde, in conflict met zichzelf, in opstand tegen zijn tijd, een gekweld en innerlijk verscheurd man. Hesketh Pearson, Una Pope-Hennesy, Jack Lindsay, Julian Symons en vooral Edmund Wilson hebben, allen in de laatste tijd, de sluier gelicht der Dickens-legende. Sinds de verschijning van hun indringende biografieën is het niet langer meer mogelijk Dickens te zien als een kruising van Sinterklaas en het Kerstmannetje en staan wij voor een veel boeiender figuur. ( ) Boek na boek verschijnt over hem, om te bewijzen dat hij een ander was dan wij menen dat hij geweest is. Wat is nu het effect dezer onthullingen op de Dickens Fellowship?
Geen. De Dickens Fellowship gaat haar gang, saevis tranquillus in undis. ( ) Als een bedreigde kudde groepen zij samen in een wereld, die met de dag schijnt te verkillen. Zij begrijpen niet, wat er aan de hand is. Wat wil men toch? Een zekere Lindsay zegt, dat Dickens een voorloper is van het marxisme, Bechhofer Roberts beschouwt hem als een charlatan, Wilson ziet in hem een sadist, terwijl Symons criminologische trekken heeft aangetoond. Wat zijn dat voor rare woorden? Wat betekent dit allemaal? Het oude, vertrouwde geloof schijnt gebroken, er is blijkbaar een schisma gaande. De Fellowship zet geen contra-reformatie in, daartoe ontbreekt haar de ideologie. De Dickens-hartelijkheid is een te smalle basis voor een tegenactie. Zij ignoreert de ketterij. De gelovigen zetten de eredienst voort, met nog meer vuur dan tevoren en blijven hecht bijeen.”
Dit literair/journalistieke stuk van Bomans vind ik indrukwekkend en ondanks enorme overdrijving, waardoor een komisch effect optreedt, kon ik geen feitelijke onjuistheden ontdekken, zoals gewoonlijk. En toch, zouden er werkelijk 20.000 Dickensfans op het halve eeuwfeest van de Fellowship gaan komen, waarvan 17.000 gekleed als Pickwick? Dat kon best. Want Engeland was het land van Dickens en van traditie. Bomans heeft evenwel niets geschreven over de jubileumbijeenkomst in 1952. Dat is opvallend. Navraag bij de Nederlandse tak van de Fellowship leverde een reactie op van de heer Ton Vroom, dat Bomans hier aan het fabuleren was. Fabuleren dan wel liegen, bleek in het biografische boek Godfried, welhaast de belangrijkste karaktertrek van Bomans, hoewel ik daarvan in zijn werk nooit iets heb gemerkt. Alleen in zijn stukken over de Dickens Fellowship ben ik sterke staaltjes tegengekomen. De heer Vroom kon gelijk hebben.
Ik legde het hoofdkwartier van de Dickens Fellowship dezelfde vraag voor. Mevrouw Joan Dicks van het secretariaat, ging naar het Dickens Museum op zoek naar informatie. Over die 17.000 Pickwicks, schreef ze: “It sounds to me an example of Boman’s whimsical humour!”
Dickensianen
In 1956 schreef Bomans voor de Volkskrant ‘De Dickensianen’ dat in ‘Werken IV’ is opgenomen, pagina 322 – 323, waaruit de populariteit van Dickens in Engeland bleek. In 1902 werd de Dickens Fellowship te Londen opgericht. Binnen enkele maanden waren er 4.000 leden. Uit aantekeningen van de Nederlandse tak van de Fellowship blijkt, dat in 1905 het ledental was opgelopen tot 6.500, verdeeld over 30 afdelingen. Er ontstond behoefte aan een eigen tijdschrift. Bomans schreef:
“Op 1 januari 1905 verscheen dan ook het eerste nummer van het maandblad The Dickensian, sinds 1919 viermaal en sinds september 1956 driemaal per jaar verschijnend. In 1925 kocht de Fellowship de woning aan, waar Dickens zijn Pickwick voltooide, Oliver Twist en Nicolas Nickleby schreef en Barnaby Rudge begon (maart 1837 – november 1839). Dit werd het befaamde ‘Dickens House’, 48 Doughtystreet, London W.C. I, waar het hoofdbestuur sindsdien resideert en dat, naast talrijke Dickens-relieken, ook de grootste Dickens-bibliotheek ter wereld bevat. De Fellowship heeft in de loop van zijn bestaan 67 takken of ‘branches’ gesticht. ( )”
Bomans roerde verder de enige continentale tak aan, een Deense, die in 1940 na enkele weken afstierf, en schreef verder: “Hedenmiddag zal te Overveen bij Haarlem een nieuwe poging gewaagd worden. Daar komen, klokslag 5 uur, de Dickens-liefhebbers uit geheel Nederland bijeen om de ‘Dutch branch’ in het leven te roepen. ( ) Vermoedelijk zal de vertegenwoordiger van het hoofdbestuur te Londen, miss Penelope Callender aanwezig zijn, hoewel dit geenszins zeker is. ( )
Dat deze eerste tak van de Dickens Fellowship in een niet-Engels sprekend land eenmaal tot een massieve boom moge uitgroeien, is de wens van een oprecht Dickens-bewonderaar, zich noemende: Parlevink”
Bomans schreef over het algemeen langere beschouwingen in de Volkskrant (en in Elsevier) maar in de jaren vijftig schreef hij enige jaren columns onder de naam Parlevink. Pikant is dat de planter van deze nieuwe tak van de Fellowship, ‘de Volkskrant’ van 8 december 1956 gebruikte om zijn ‘winkeltje’ landelijk bekendheid te geven.
Uit de met de hand geschreven aantekeningen die me ter beschikking zijn gesteld door de secretaris van de Dickens Fellowship Haarlem Branch, de heer P. de Groot, blijkt het voorstel voor het vestigen van een Nederlandse tak, afkomstig te zijn geweest van Nico Andriessen. Hij ging af en toe bij Bomans schaken, zag daar een keer ‘The Dickensian’ en deed zijn voorstel. Daarvan werd werk gemaakt. Na de oproep in ‘de Volkskrant’ kwamen 30 personen bijeen in de opkamer van ‘Kraantje Lek’, de oudste herberg van Nederland. Die middag werd de doelstelling van de Haarlemse Fellowship en de samenstelling van het bestuur bepaald. Bomans werd president, later Life President, een eretitel. Nico Andriessen werd secretaris en richtte in 1961 The Dutch Dickensian op, een blad dat nog immer verschijnt.
Rieks de Jonge werd tijdens de oprichtingsbijeenkomst penningmeester. Onder de overige aanwezigen behoorden Harry Prenen, de levenslange vriend van Bomans en Harry Mulisch, zijn jaren vijftig vriend. Achter de naam Rieks de Jonge heeft de maakster van de aantekeningen, Marianne Andriessen, de volgende woorden toegevoegd: “Geliefde van Harry Mulisch, mode-ontwerpster.” Achter Mulisch’ naam staat: “Die zei dat hij benieuwd was naar de wederwaardigheden van een overleden collega.”
Miss Penelope Callender zou tijdens de oprichtingsbijeenkomst van de Nederlandse tak mogelijk aanwezig zijn. Haar naam ontbreekt in de lijst van aanwezigen. Wel was ze een jaar later meer dan twee weken in Nederland. Bomans schreef in zijn dagboek over 1957, dat in ‘Werken I’ is opgenomen:
Donderdag 25 april: Penelope Callender uit Londen over, 18 jaar, geestig, critisch en trefzeker van opmerkingsgave. Bezocht met haar secretaris en penningmeester van de Dutch-branch.
Zaterdag 27 april; Vergadering van de Dickens Fellowship, ten mijnen huize. Schreven brieven naar Londen en Buxton, Penny haalde de fouten eruit.
Dinsdag 30 april: Voor de maand Mei nu vier ondernemingen: d) Het maken van een toespraak in het Engels, te houden in Buxton, op 24 Mei a.s., voor de Annual Conference van de Dickens Fellowship.
Woensdag 1 mei: ’s Avonds in Teisterbant vier Chaplin-films gezien met Penny en Frits. Verrukkelijk.
Zaterdag 11 mei: ’s Avonds aten bij ons Claartje Schade, Penny Callender, Mari en Frits Andriessen. Jan Hisschemöller en de componist Sas Bunge.”
Tot zover miss Penelope dan wel Penny, terug naar de Fellowship. Op maandag 6 mei schreef Bomans in zijn dagboek:
“’s Middags met Nico naar Rieks en daar twee brieven geschreven, een voor Mr Greaves, hon. secr. of the Dickens Fellowship Headquarters en een voor Mrs Moxon, idem van de Sheffield-branch. Toegestemd, dat de Holland-branch antwoordt op de toast ‘Our guests’ aan het diner in Buxton.”
The Annual Conference; Buxton 1957
In 1957 werd de jaarlijkse bijeenkomst van de Dickens Fellowship in Buxton gehouden. Blijkens zijn dagboek, zou Bomans er met secretaris en penningmeester naar toe gaan. Op 15 mei schreef hij: “Nico Andriessen kwam met de tranen in de ogen vertellen, dat hij niet mee gaat naar Buxton, omdat Marianne in de war is. Terstond Rex (broer van Bomans) geschreven, of hij er wat voor voelt.”
Op 19 mei noteerde Bomans: “Rex gaat niet mee naar Buxton en ook Rieks laat verstek gaan, omdat ze over een maand wil trouwen (maar niet met Mulisch, e.k.). Het ziet er naar uit, dat ik op mijn eentje het Europese continent zal moeten vertegenwoordigen.”
En zo is het gegaan. Bomans stapte op 22 mei in zijn eentje in Hoek van Holland op de nachtboot naar Harwich, om een ruwe zee te gaan trotseren. Om half acht in de ochtend nam hij de trein naar Londen. Onderweg herlas hij “de uitmuntende essays van George Orwell.” Om 10 uur betrad hij de woning van het echtpaar Callender. Daar belde hij hun dochter Penny (Penelope) op die terstond kwam. Samen gingen ze de stad in en bezochten ondermeer het graf van Dickens. Bomans schreef:
“Begreep nu veel meer van Londen dan zes jaar geleden, toen ik er diep rampzalig was. Dickensiana gekocht in Charing Cross Road, verrukkelijke boekwinkeltjes zijn daar. Stelde Penny overal als een achterkleinkind van Dickens voor en werden daardoor met onderscheiding behandeld. Ging ver over mijn budget, maar zulke zeldzame edities tref je ook nergens. Zuidafrikaanse zangeres (op piano) begeleid, Ilma Smith geheten, die de hele Winterreise zong en goed ook. Piano erbarmelijk. De avond bij de Callenders doorgebracht. Mr Callender, een zoon van de ontdekker van Tut Anch Amons’ graf, een gereserveerde Engelsman, die echter ontdooide in de nonsens, die ik uitkraamde en mij vlak voor het slapen opeens…. negen sigaren gaf.”
Enigszins argwanend geworden, vroeg ik me af of de vader van Penny, werkelijk een zoon van de ontdekker van het graf van Toetanchamon was. Dat bleek juist. In het laatste jaar van de Britse overheersing van Egypte (1882 – 1922) – ze zaten ook daar – stuitten Howard Carter en Arthur Callender op dat graf.
De volgende dag bezochten Bomans en Penny Doughtystreet 48, waar het hoofdkwartier van de Dickens Fellowship is gevestigd. Hij bracht daar verslag uit van de Haarlem branch. Hij verloor uit het oog, zoals hij schreef, dat de branch in feite uit drie leden bestond maar vertrok er als voorzitter van een bloeiende tak. Om 8 uur in de avond nam Bomans de trein om na vier uur reizen in Buxton aan te komen.
Na het ontbijt werd Bomans opgewacht door een delegatie van de Sheffield branch onder leiding van Mrs Helen R. Moxon. Er kwamen vragen over de Haarlem branch. Die bestond ineens uit 60 mannelijke en 10 vrouwelijke leden, die maandelijks bijeenkwamen, allen met veel kennis van zaken en een grote Dickensbibliotheek. Bomans, goed op dreef, verzon nog het een en ander en schreef:
“Het geheim van geloofwaardig liegen zit hierin, dat men af en toe een verwachting teleurstelt, waardoor de betrouwbaarheid van het overige versterkt wordt. Als men b.v. op de vraag of er in Haarlem ook gecostumeerde Dickens-bals gegeven worden, toegeeft dat dit niet het geval is, kan men daarna weer een hele tijd voort, want deze ene ontkenning draagt de rest.
Tegen de avond waren ongeveer 250 leden aangekomen, meest vrouwen van helaas gevorderde leeftijd.” Bomans hield zich op de vlakte, maakte met diverse personen kennis en deed niet mee aan stijldansen. Op zaterdag 25 mei was de zaal van het Opera-huis om 10 uur stampvol. De ‘Call of Branches’ kon beginnen, waarbij de oudste branch (Londen) het eerst werd genoemd. Bomans schreef:
“De vertegenwoordigers van de opgeroepen branch rezen op bij het noemen van hun stad en bleven staan, tot het applaus voorbij was. Liverpool was het talrijkst (24 man), maar geen enkele branch was toch onder de vijf. Tenslotte, helemaal op het eind, klonk: ‘Haarlem, Holland!’ De ovatie duurde ruim een minuut. Het was een vreemde gewaarwording, daar op mijn eentje te staan als vertegenwoordiger van een heel land ( ).”
Daarna werd Bomans gevraagd naar voren te treden voor een redevoering. Na afloop kreeg hij een geweldige ovatie die hij nog niet eerder had gekregen. Vervolgens werden de 18 punten van de agenda afgewerkt wat 3 uur duurde. Bomans schreef: “Punt 17 betrof de Haarlem-branch en wel door een proposal van Mr Greaves himself, die eerst naar mij toekwam om fluisterend mijn mening te vragen. Hij wilde nl. voorstellen om de Annual Conference, volgend op die van Nottingham in 1958, in Haarlem te houden. Ik schrok zeer en wees op het gevaar van een te geringe opkomst. ‘Dit kunnen we peilen,’ fluisterde Greaves, ‘hoofdzaak is, dat U in principe niet tegen bent.’ Ik antwoordde vanzelfsprekend, dat mijn branch dit als een grote eer beschouwen zou. Hierop bracht Greaves zijn suggestie naar voren. Tremendous cheers.
Greaves verzocht stilte en bracht in herinnering dat de ligging van Haarlem twee treinreizen en een crossing met zich mede bracht. Hij verzocht nu degenen, die beslist zouden gaan, de hand op te steken. Een woud van armen ging omhoog. Daar zitten we dus aan vast, maar ik heb genoeg vrienden in Haarlem, die bereid zijn in 1959 dit varkentje te helpen wassen” (Idem, p. 763-764).
Tijdens de bijeenkomst werd het Charter uitgereikt, een oorkonde waaruit bleek dat de Haarlem branch was opgenomen in de grote Dickensfamilie. Die branch telde 3 bestuursleden en een stuk of 30 gewone leden, gelet op het aantal aanwezigen bij de oprichtingsbijeenkomst. Bomans kwam 20 man tekort voor het Charter maar hij deed er in Engeland gewoon 40 man bij, wat een goede indruk gaf. De vrienden op wie Bomans doelde, waren leden van de culturele sociëteit Teisterbant in Haarlem, waarvan Bomans in 1951 de oprichter en gedurende een jaar of 5 de voorzitter was. Onder zijn leiding kwam de sociëteit, waarvan ook Harry Mulisch lid was, snel tot bloei waarbij grote spektakelstukken niet werden geschuwd.
Op zaterdagmiddag vertrokken de Fellows in vier gigantische bussen naar het kasteel van de Duke of Devonshire dat afgeladen was met kunstschatten. “Onderweg ervaren,” schreef Bomans, “dat deze mensen werkelijk van Dickens houden en zijn werk terdege kennen. Het diner ’s avonds was uitstekend. Twee merkwaardigheden vielen mij op. De eerste, dat er eerst helemaal wordt afgegeten en dàn pas de toasten beginnen. Dit heeft het voordeel, dat men ongestoord kan luisteren, het nadeel is evenwel dat alle sprekers vlak achter elkaar komen, wat het gevaar van oververzadiging in de hand werkt. Het tweede, dat mij trof, was het instituut van de Toastmaster, een dignitaris met een driekante steek en een rood pak, die men voor dergelijke gelegenheden huurt. De man kondigde elke spreker luidkeels aan, noemde het onderwerp en herhaalde ook de toast op het eind, de eigenlijke heildronk in de laatste zin. ( ) Ikzelf was de negende spreker ( ). Beschreef de indruk, die ‘wij op het continent’ van de Engelsen hebben (Phileas Phogg) en hoe anders de werkelijkheid was, als men eenmaal door die dunne muur is heengebroken. Beschreef vervolgens het afscheid, toen ik uit Haarlem vertrok. Van de 70 leden waren er 60 present en zij zwaaiden, toen de trein vertrok, met Engelse vlaggetjes (grote ontroering).
Vertelde van de briefwisseling tussen Mrs Moxon en de Haarlem-branch. Dit was een correspondentie, die, zakelijk begonnen, gaandeweg het karakter van wederzijdse liefdesbrieven had aangenomen en wel regelrecht, zonder sly, underhanded allusions to chops, tomato-sauce, slow coaches and warming-pans. Nu Haarlem in 1959 gastvrouw zou zijn, achtte ik mij verplicht de hier aanwezige Dickensians te verwittigen van een oud nationaal gebruik, dat reeds op de Romeinen en vermoedelijk zelfs op de Grieken was terug te voeren. De president van de recipiërende vereniging heeft in Holland het recht om vrouwelijke gasten op beide wangen te kussen. Tot slot wenste ik deze eerbiedwaardige gewoonte op de persoon van Mrs Moxon, de ziel van deze Conference, ten uitvoer te brengen. Hier begaf ik mij onder enorme toejuichingen naar Mrs Moxon en verstrekte haar op beide wangen een klinkende kus. Het was de eerste maal dat ik de Toastmaster, die mijn laatste zin eigenlijk diende te herhalen (maar dit niet deed) in verlegenheid zag. Hij confereerde bliksemsnel met de Chairman en riep toen: ‘The President of the Dutch-branch proposing the health of the English ladies!’, waarmee de Hollandse vrijmoedigheid op Britse wijze gekanaliseerd werd.”
Op zondag 26 mei schreef Bomans: “Anglicaanse dienst bijgewoond in de St. Johns Church. Preek van Dr. Kirk-Smith ging over … Charles Dickens, of all people, die echter voor een gewijd spreker geen dankbaar onderwerp bleek. ( )
’s Middags met bussen naar de Snake Pass en de Derwent Dams. Magnifieke vergezichten. Merkwaardig is dat het Engelse landschap, ook in zijn perspectivisch wijde gedeelten, nooit een zekere innigheid verliest, het blijft besloten en intiem. De social evening in het Palace-hotel was, vooral dank zij Mr Greaves, een succes. Hij droeg het proces Bardell contra Pickwick voor, voorts een monoloog van majoor Bagstock en een gesprek tussen Pip en Joe Gargery, alles uit het blote hoofd. ( ) Omdat ik wel voelde, dat er iets van Holland verwacht werd en ik niet een derde redevoering in het Engels wilde riskeren, stelde ik een improvisatie op c-d voor, de initialen van Charles Dickens. De vleugel bleek gelukkig in goede staat en ik ging een kwartier mijn gang. Na afloop moest ik een encore (toegift) geven en koos een vrije improvisatie, die niet slecht verliep en liet het daar bij. Gelukkig was er niemand, die werkelijk verstand van muziek had.”
Maandag 27 mei: Een derde bustocht leek mij des Guten zu viel en ik kneep er stilletjes tussenuit. Om 4 uur in Londen, gezworven door de city, boeken gekocht en bij de Callenders de avond doorgebracht.
Dinsdag 28 mei: ’s Ochtends de Zuidafrikaanse schoonheid begeleid (Dichterliebe) en daarna met Penny vanaf Westminster de boot naar Greenwich genomen. Prachtige vaart onder de Londense bruggen en de stad van de binnenkant gezien. In Greenwich op de meridiaan gestaan, het tehuis der Pensioners bekeken en in het park gewandeld.
Woensdag 29 mei: Naar Harwich en om 6 uur ’s avonds in Hoek van Holland. Overnacht bij tante Toos en daar met Rex geschaakt.”
Thuis gekomen, deed Bomans ten overstaan van de Haarlem branch, verslag van zijn trip. Marianne Andriessen berichtte daarover: “Na zijn terugkomst deelde Godfried vrolijk mee dat hij ze allemaal uitgenodigd had naar Haarlem te komen. Stilte, toen paniek.”
In 1958 verscheen in het septembernummer van The Dickensian, het tijdschrift van de Fellowship, een uitnodiging van Bomans aan de Fellows, om het volgend jaar naar Nederland te komen voor de jaarlijkse bijeenkomst. Die zou oorspronkelijk in Haarlem worden gehouden maar wegens gebrek aan accommodatie werd het Amsterdam, waar de gasten in het hart van de stad zouden worden ondergebracht. Een middagje Haarlem stond wel op het program. De president van de Haarlem branch besloot zijn uitnodiging met: “So do not hesitate, there is only the North Sea between you and us. And the wild waves are saying: Come to Holland” (Werken VII, p. 260).
The Annual Conference; Nottingham 1958
Met nog 11 Nederlanders, ging Bomans in mei 1958 naar Nottingham, voor de 52ste jaarlijkse bijeenkomst van de Dickens Fellowship. Bomans was de eerste van het vasteland afkomstige spreker die ‘The immortal memory of Charles Dickens’ mocht verzorgen. Zijn toespraak werd later afgedrukt in het septembernummer van The Dickensian, en in het jaar 2000, in de verzamelbundel Werken, deel VII, pagina 261 – 266. Die rede was van hoog niveau. Hier volgt een korte samenvatting. Vooraf twee opmerkingen. Engeland, waar de industriële revolutie was begonnen, was niet alleen Engeland, maar meer nog, the United Kindom, en nóg meer the British Empire, eens een geweldig grote koloniale macht die zich tot Noord Amerika en India uitstrekte.
Mede daardoor, denk ik, achtte Engeland zich anders, wellicht beter, dan de overige landen van West Europa, die alle om verschillende redenen, dezelfde trek vertonen. Het vasteland van West Europa was voor de Britten the Continent, waar ze niet zo veel mee te maken hadden. Bomans kraakte die noot. Hij stelde dat de Britten zich misschien niet bewust waren dat sommige delen van de wereld niet tot hun Empire behoorden. Het speet hem dat te moeten zeggen en wees ten bewijze het Europese continent aan. En het was waar dat Britten andere gewoonten en gedragingen hadden maar hoe was het bijna 2000 jaar terug begonnen? De Romeinen hadden de Britten, door hun aanwezigheid op het eiland, gedurende 400 jaar gevormd, net als grote delen van het continent. Daarna had Engeland zo’n 1000 jaar deel uitgemaakt van de grote christelijke (katholieke) Europese familie. Er was veel wat we deelden.
Vervolgens stelde Bomans, dat ieder land een specifieke bijdrage heeft geleverd aan de Europese cultuur. Zo had Rome wetten geleverd, Frankrijk ideeën, Duitsland muziek en Nederland schilderijen. De grootste gift van Engeland was literatuur. Het is er in gedrukte vorm terwijl de schrijver niet eens hoeft te hebben bestaan, zoals mogelijk Shakespeare. Maar Hamlet is er wel. Robinson Crusoe is bekender dan Daniel Defoe, Alice in Wonderland bekender dan Lewis Carroll. En bij Dickens kan niemand om Mr. Micawber heen. De kracht van Engelse schrijvers is dat ze karakters van vlees en bloed neerzetten, die je nog dagelijks tegenkomt. Dickens was niet zozeer schrijver, maar een schepper van figuren. En ze bleven hetzelfde, waardoor ze onverslijtbaar werden.
Hieronder volgt een vertaling uit de rede van Bomans, die me vanuit de Nederlandse cultuurgeschiedenis waardevol lijkt, want wie weet nog dat Dickens in literair Nederland veel belangrijker is geweest dan onze eigen Nicolaas Beets (Hildebrand), een kampioen uit de negentiende eeuw?
“En nu wil ik iets zeggen over Dickens en Nederland. Er is al zo veel gezegd over Dickens en Engeland, nu is het onze beurt. Want zo’n man is niet het bezit van één natie. Wij claimen óók onze Dickens. Het zal niet algemeen bekend zijn, maar Dickens werd voor het eerst in het Nederlands vertaald. Een jaar na de eerste editie van Chapman & Hall, verscheen Pickwick in Amsterdam, en weer een jaar later Oliver Twist. De Nederlandse uitgave van Twist had de pech in 1839 te worden uitgebracht, hetzelfde jaar waarin de bestseller van een Nederlandse schrijver uitkwam. Dit was de Camera Obscura, de topper uit de jaren 40 uit onze literatuur. Tussen 1839 en 1850 werd van ons populairste boek 4000 exemplaren verkocht, over dezelfde periode 27.000 exemplaren van Oliver Twist. ( )
Tijdens de negentiende eeuw werden de complete werken van Dickens uitgegeven in niet minder dan vijf edities van vijf verschillende uitgevers, alle met diverse herdrukken. Tijdens de twintigste eeuw hield de Dickensboom aan en nam zelfs toe tot in onze dagen. Om u slechts een voorbeeld te geven: enige jaren terug (1952-1954) verscheen een nieuwe Nederlandse uitgave van zijn werk in 34 delen, aangevuld met John Foster’s biografie, waarbij elk deel minder kostte dan een halve crown (f. 1.40). Wellicht bent u geïnteresseerd in de exacte getallen. De totale verkoop bedroeg, op een paar duizend na, een miljoen exemplaren. Ik overdrijf niet als ik zeg dat Dickens in Nederland beschouwd kan worden als een nationaal instituut. Zonder zijn invloed zou de bevrijding van de Nederlandse arbeider zeker twintig jaar later zijn gebeurd. Hij deed meer voor onze arbeiders dan enig Nederlandse filantroop, louter door de kracht van zijn schrijven. Hij kwam ze op het nippertje redden, toen niemand hun lot ook maar een barst kon schelen. Ze zijn nu allemaal dood, de miljoenen die profijt hadden van dit grote menselijk hart. Het is te laat hem namens hen persoonlijk te bedanken. Maar het is niet te laat u te danken dat u hem aan ons gaf.” ( )
Bomans’ slotwoorden waren gericht op de gezamenlijke toast: “En ik stel voor dat Nederland met Engeland meedrinkt, op de onvergankelijke herinnering aan hun wederzijdse vriend: Charles Dickens.”
The Annual Conference; Amsterdam 1959
Het werd 1959. Bomans moest zijn huzarenstukje gaan uithalen, hoewel, de organisatie lag in handen van vijf of zes personen waarvan Maurits van Hall de leiding had. Bomans was stellig de leverancier van ideeën. Volgens aantekeningen van de Haarlem branch was Maurits vermoedelijk een neef van Gijs van Hall, destijds burgemeester van Amsterdam.
Op vrijdag 15 mei kwamen ongeveer 200 Fellows met de boot in Hoek van Holland aan en namen daar de trein. Om kwart voor acht in de avond rriveerden ze op het Centraal Station van Amsterdam. Het welkom was hartelijk. Volgens aantekeningen, was het equipe van Van Hall erin geslaagd een “fantastische bijeenkomst te organiseren. Aan het station te Amsterdam stonden we met spandoeken hen te verwelkomen. Het Damrak was vrijgemaakt voor verkeer en padvinders droegen de bagage naar Krasnapolsky.“
Deze ontvangst was een happening die de media niet ontging. Het archief van de Leeuwarder Courant toont wat er op 16 mei 1959 in de regionale pers verscheen.
“De ontvangst van de kongressisten vanavond tegen achten op het eerste perron van het Centraal Station in Amsterdam heeft een bij dit gezelschap passend cachet gekregen. Gedurende een half uur is de westelijke helft van dit perron uitsluitend voor de congressi gereserveerd. Het muziekkorps van Tuindorp-Oostzaan bereidt er hun een muzikaal welkom, met voorop hoornblazers in kostuum, trekt men vervolgens in optocht de stad in. In de stoet rijdt de befaamde Pickwick-coach mee waarin en waarop zestien prominenten van deze wereldomvattende organisatie een plaatsje zullen krijgen. Die prominenten zijn onder meer de kleinzoon van de schrijver Sir Henry Charles Dickens, de ondervoorzitter van het genootschap en de deken van de beroemde St Pauls kathedraal in Londen mr W R Matthews, die sinds 1955 president is van The Dickens Fellowship.”
In ‘Herinneringen aan Godfried Bomans’ uit 1972, schreef John Greaves (onbezoldigd secretaris van de Dickens Fellowship) mede namens Cedric Dickens (voormalig voorzitter van de Fellowship en achterkleinzoon van Dickens) op pagina 93-94 het volgende (vertaald):
“Het grote spandoek met ‘Welcome Dickensians’ op het station, de drumband en de door paarden getrokken diligence waren typerend voor Godfried en zijn bijna jongensachtige hang naar plezier en naar het onverwachte, en hij leidde de opgetogen afgevaardigden in een optocht door de straten naar hun hotel. Wellicht was dit een vroege demonstratie maar wel een van welwillendheid, vriendelijkheid en plezier. De kranten van de volgende ochtend brachten in grote letters: GODFRIED BOMANS HOUDT HET VERKEER IN AMSTERDAM VIJFTIEN MINUTEN TEGEN. Vanaf dat moment beseften we hoezeer hij geaccepteerd en geliefd werd in zijn eigen land.”
Later die avond volgde een informele bijeenkomst in hotel Krasnapolsky. Het congres was voor ongeveer 300 Dickensvereerders uit de hele wereld begonnen. Naast bijeenkomsten, diners en recepties, stond op 16 mei een boottocht door de Amsterdamse kanalen op het programma. Op zondag werd ter kerke gegaan met ’s middags een tochtje naar Haarlem voor ondermeer het Frans Hals Museum. De volgende dag werd vanuit Monnikendam via Marken naar Volendam gevaren. ’s Avonds was het conference dinner in hotel Krasnapolsky. Op dinsdag was er nog een bezoek aan de Bijenkorf in Amsterdam waar 50 grote foto’s waren opgehangen met Dickensfiguren, door Bomans voorzien van onderschriften in het Engels. In een speciaal postkantoor konden de gasten hun brieven en postkaarten laten voorzien van een Dickensstempel die alleen die dag geldig was.
Bomans verzorgde met ‘Split Infinitive’ de slotrede, die werd afgedrukt in The Dickensian van september 1959 en in 1999 in ‘Werken’, deel VII, p. 279-282.
Een jaar eerder was zijn rede indrukwekkend geweest. Bomans schetste met brede streken de cultuurhistorische ontwikkeling van West Europa in de laatste 2000 jaar. Nu ging het met een weinig interessante aanloop, met haarkloverij over het woord split, over de toestand in de wereld van die dagen. Er dreigde een kernoorlog tussen de Sovjet Unie en de Verenigde Staten waarbij West Europa met de rug tegen de muur stond. Zou ons werelddeel goddeloos worden door een invasie van de communisten, die atheïst waren? Bomans besloot met (vertaald): “En geloof me wanneer ik dit zeg: je kan geen idee met geweld verslaan. Het enige wat je kan doen is een ander en beter idee naar voren brengen. En dit idee is de wedergeboorte van de oude christelijke broederschap, de grote Europese fellowship, gebaseerd op het enige boek van Dickens dat niemand leest: The life of Our Lord.”
Met zijn toespraak op dinsdag, sloot Bomans de jaarlijkse bijeenkomst af. Voor een groot deel van de gasten was het echter nog niet gedaan, zo blijkt uit het herfstnummer van The Dickensian uit 1959. 90 Fellows werden bij families ondergebracht en op donderdag gingen ze op excursie naar Zwolle, waar de tweede Nederlandse branch was gesticht, die overigens niet meer bestaat. Ook werden Kampen en Giethoorn aangedaan. De dag was perfect georganiseerd. Leslie C. Staples, de uitgever van The Dickensian, schreef (vertaald):
“En zo eindigde een van onze gedenkwaardigste Conferenties in onze geschiedenis. Niets werd gespaard om de gasten zich thuis te laten voelen en de voordurende aandacht voor hun welzijn bleek overal. Iedere ochtend stonden cadeautjes klaar in het gastenverblijf, in de vorm van een Hollandse kaas, bloembollen, ‘Pickwick’ thee, en klompjes met flesjes Hollandse likeur. Iedere ochtend verscheen punctueel de Dutch Dickensian Daily News, die ons op de hoogte hield en ons amuseerde.
Staples besloot zijn artikel over de ‘wonderful Conference’ met:
Bedankt, Godfried Bomans, en al je collega’s in Haarlem, Amsterdam en elders. Onze hoge verwachtingen zouden onmogelijk nóg gelukkiger en opzienbarender vervuld hebben kunnen worden, en onze schuld is enorm.
Herinneringen
Zoals eerder geschreven, leverde John Greaves een bijdrage aan ‘Herinneringen aan Godfried Bomans’ (1972). Greaves had in 1957 in Buxton gevraagd of Bomans in 1959 kon zorgen voor de jaarlijkse bijeenkomst van de Fellowship. Dat kon.
Greaves schreef (vertaald): “Zijn organisatie van de conferentie in Haarlem (Amsterdam), slechts drie jaar na stichting van de branch aldaar, was een opmerkelijke prestatie, eentje die nauwelijks is geëvenaard, zelfs niet in ons eigen land.”
De eerste belangrijke bijdrage van Bomans aan de wereld van Dickens, schreef Greaves, was zijn toespraak te Nottingham in 1958, waar Bomans zijn meesterschap in de Engelse taal toonde. Zijn grote kennis van en liefde voor Dickens waren verbazingwekkend. Al snel werd Bomans een bekend en geliefd persoon in de Fellowship.
Greaves liet weten dat hij en zijn vrouw soms bij de familie Bomans logeerden. Dan kon het voorkomen, dat Bomans, middenin een gesprek, plotseling naar de piano liep om zichzelf te verliezen in de muziek.
Op zeker moment ging Greaves naar Nederland, zonder paspoort. Hij liet de magische naam Godfried Bomans vallen, en mocht zomaar binnenkomen.
Greaves memoreerde de bijdragen die Bomans op papier geleverd heeft aan de wereld van Dickens: de vertaling van ‘Pickwick Papers’, zijn introductie bij de vertaling van ‘The World of Charles Dickens’ van professor Angus Wilson en zijn bijdrage aan ‘The international Guide to Dickens Studies’, dat door zijn plotselinge dood onvoltooid bleef.
Greaves besloot zijn bijdrage met: “Godfried stierf op de jonge leeftijd van 58, dezelfde leeftijd als waarop Dickens stierf. Ik vraag me af wat hij daarvan gevonden zou hebben.”
Willem Brandt, dichter, essayist en destijds vicevoorzitter van de Haarlem branch, leverde ook een bijdrage aan ‘Herinneringen’. Hij had Bomans nog op 11 december 1971 gezien tijdens een bijeenkomst ter viering van het derde lustrum van hun genootschap. Doelend op een paar jonge leden die aanwezig waren, merkte Bomans op: “Kijk, daar zitten onze opvolgers.” Op 22 december was Bomans dood.
Brandt schreef: “Welke gedachte hem op dat ogenblik ook mag hebben bevlogen, in de Dickens Fellowship is voor hem geen opvolger en zal er nooit een zijn. De zetel van de ‘life president’, de erefunctie die hij bekleedde, blijft ledig ( ).
Godfried Bomans was de oprichter en de ziel van de Dickens Fellowship in ons land, het enige land zonder Engels als voertaal ( ).
De leden van de Fellowship, die het voorrecht genoten hem zo dikwijls te mogen horen, onvoorbereid en onbekommerd in het beperkte gezelschap der vrienden, herdenken in hem een unieke persoonlijkheid en een unieke geest. En meer dan dat: een wijze en milde vriend.”
Met dank aan
Derek Mortimer en Ton Vroom, vertegenwoordigers van respectievelijk The Dickens Fellowship te Londen en Haarlem. Mijn speciale dank gaat uit naar de secretarissen Joan Dicks en Pieter de Groot, die informatie ter beschikking hebben gesteld.
Naschrift
Alle citaten staan in de oorspronkelijke spelling.
Bij het vertalen is een kleine mate van vrijheid genomen. Deze ‘Bomans en de Dickens Fellowship’ zal vervolgd worden met deel II, dat vooral zal bestaan uit een bloemlezing uit Bomans’ stukken, die vrijwel alle na 1959 zijn verschenen.
De jaarlijkse bijeenkomst van de Dickens Fellowship wordt nog immer gehouden. Enkele leden van de Haarlem branch bevinden zich dan onder de bezoekers. De Nederlandse tak telt momenteel 79 leden waarvan ongeveer de helft tot de harde kern behoort. Rond de Kerst komt een man of 50 bijeen. The Dutch Dickensian verschijnt 4 maal per jaar.
Visit the new Fellowship website for the latest news and views on Charles Dickens
www.dickensfellowship.org
Verantwoording illustraties:
1 Bomans vermoedelijk als Dickens of Pickwick, waarschijnlijk uit de eerste helft van de jaren ’50 van de vorige eeuw. Bron: Vrij Nederland, 5 december 1981. Detail.
2 Afbeelding Charles Dickens van de site van Dickens Fellowship te Londen.
3 Bomans aan het hoofd van de Pickwickstoet in Bellevue te Amsterdam, 1952. Bron: ‘Bomans was de naam’ van Tony van Verre.
4 Portret van Dickens uit 1839. Bron: ‘Dickens, waar zijn uw spoken?‘
5 Dickens schrijvend. Afbeeldingen Google.
6 Kop van de Dickensian, zie 13.
7 Opening van 48 Doughty Street als Dickens House Museum, 9 juni 1925. Bron: site van de Dickens Fellowship Londen.
8 Mr Greaves, zie punt 11.
9 Bomans, zie punt 11.
10 Meneer Micawber geeft enige gewichtige opmerkingen te beste. Bron: ‘Dickens, waar zijn uw spoken? ’
11 Bomans en John Greaves, secretaris van de Dickens Fellowship, in Volendamse dracht, tijdens de jaarlijkse bijeenkomst in Amsterdam, 1959. Detail. Bron: ‘De wereld van Godfried Bomans’.
12 Postzegel met beeltenis van koningin Juliana met het Dickensstempel dat gedurende de Dickensbijeenkomst in Amsterdam een dag geldig was. Bron: ‘The Dickensian’ van september 1959.
13 Voorkant van ‘The Dickensian’ van september 1959.
14 Pentekening van Marius Beek zoals verschenen in ‘The Dutch Dickensian’ en opgenomen in ‘Herinneringen aan Godfried Bomans’, voorafgaand aan de bijdrage De ledige stoel van Willem Brandt. Van links naar rechts en met de klok mee: Marius Beek, Godfried Bomans, J.C. Beek, Frank van Oorschot, Nico Andriessen en Ernst Sachs; vrijwel zeker enige tijd het bestuur van de Haarlem branch.
15 Kop van ‘The Dutch Dickensian’ van september 1964.
Bijlage:
Nieuwsbericht op deze site van 25 maart 2010:
Vorige maand verscheen op deze site ‘Bomans en Charles Dickens’. Het nieuwste 1000-pootje gaat ook over Dickens maar meer nog over Bomans en de Dickens Fellowship, waarin Dickensfans zich hadden en nog steeds hebben verenigd. Bomans was zeer ingenomen met Dickens en de Fellowship. Dat toonde hij in enkele indrukwekkende stukken en redes waarin humoristische overdrijving niet werd geschuwd. Voorts was hij de planter van de Nederlandse tak van de Dickens Fellowship en organiseerde hij in 1959 de jaarlijkse bijeenkomst van de voornamelijk Britse Fellows in Amsterdam, die grandioos werd gevonden. Voor ‘Bomans en de Dickens’, klik hier. ‘Bomans en de Dickens Fellowship, deel twee’, klik hier.