Rome I

 Edward Krabbendam

Inleiding

Bomans had wat met Italië. Toen hij 23 jaar oud was, bezocht hij dat land voor het eerst, samen met zijn broer Rex. Dat blijkt uit Bomans en het klooster op deze site. Ze hielden een lange vakantie en bezochten ondermeer een klooster op de berg Monte Oliveto waar een vriend van Bomans een half jaar eerder was ingetreden. Na thuiskomst maakte hij bekend naar dat klooster te zullen gaan. Verscheurd door

twijfel werd hij ziek waarna hij, in de zomer van 1936, toch naar die berg ging om in te treden bij de benedictijnen. Bomans kreeg een eigen cel met een stromatras en deed mee. Het enorme klooster was berekend op 880 paters, er waren er nog 20. Na 2 weken begreep Bomans dat dit leven niet voor hem was weggelegd en keerde naar Nederland terug.

Berendse over Bomans’ verblijf in Rome

In 1951 wist Bomans zich los te rukken uit zijn drukke bestaan. Hij moest dus ook loslaten wat hij met zo veel succes in Haarlem had opgebouwd: de culturele sociëteit Teisterbant. Hij ging voor 2 maanden naar Londen om onderzoek te doen naar Charles Dickens. In 1953 wist hij zich weer los te maken, nu voor langere tijd. Fred Berendse deed het verblijf van Bomans in Rome uit de doeken in de geheel door hem gevulde voorjaarseditie van Godfried in 1992. Toen was Berendse nog geen voorzitter van het Godfried Bomans Genootschap.

Bomans was al in 1950 van plan naar Rome te vertrekken maar dat ging niet door. In 1953 lukte het wel. Hij bracht de leden van Teisterbant en zijn lezers bij de Volkskrant in maart op de hoogte van zijn komende vertrek. Pas op 5 september 1953 nam hij de trein, vergezeld van zijn vrouw Pietsie (Gertrud Maria Verscheure). In Rome zou hij gedurende een jaar op diverse adressen gaan wonen.

Zijn vertrek was bepaald niet opeens, het had geen “geheimzinnig vluchtkarakter als Goethes ‘Italiënische Reise’.” Het was dus geen vlucht, hoewel dat later beweerd is door Harry Mulisch in Herinneringen (p. 142), wat door Jeroen Brouwers is overgenomen. Maar wat was de reden van Bomans’ vertrek? Officieel ging hij naar Rome om voor Elseviers Weekblad verslag te gaan doen. Berendse heeft zo zijn twijfels. Bomans was geen ervaren correspondent en had gezegd geen reiziger te zijn. Het zou wel eens met Bomans’ persoonlijke situatie te maken gehad kunnen hebben.

Hij had het toen niet makkelijk wegens zijn zeer succesvolle doch uitputtende werkzaamheden aangaande de stripverhalen van Pa Pinkelman die van 1948 tot in 1952 in de Volkskrant doorliepen. Hij was op dat stripfiguur leeggelopen en daarvan herstelde hij niet tijdens zijn verblijf in Rome, blijkens brieven aan onder anderen Kees Verwey.

Persoonlijke omstandigheden kunnen een rol hebben gespeeld. Bomans’ nieuwsgierigheid en zijn grote belangstelling voor kunst, cultuur, geschiedenis, geloof en religie, vormen echter voldoende reden om naar Rome af te reizen, zoals hij eerder voor 2 maanden naar Londen was gegaan. Daar komt bij dat hij al 8 jaar journalist was en een prima correspondent bleek te zijn.

Zijn eerste kennismaking met Italië in 1936 heeft mogelijk naar meer gesmaakt. Toen sprak hij al een beetje Italiaans en hij leerde Italië beter kennen door veelvuldig het boek Italiënische Reise van Goethe te lezen. Bomans trad in diens voetsporen.

*

Dat jaar van Bomans in Rome, hoe lang duurde dat feitelijk? Op 5 september 1953 was hij vertrokken, zijn terugkeer was op 25 augustus 1954 begonnen, dit naar eigen schrijven in het voorwoord van Wandelingen door Rome uit 1956. Per scooter was hij via Florence, Vicenza en München teruggereisd, steden waar hij telkens twee weken verbleef. Dat maakt 6 weken. Voeg daar nog een week reistijd bij en het vertrek van Bomans uit Rome kan bij benadering op 10 juli gesteld worden. In totaal is dat dan 9 weken minder dan een jaar. Daar komt het volgende bij: Berendse gaf aan dat Bomans rond de Pasen van 1954 een maand of twee in Nederland was om zakelijke redenen. Verder was hij in zijn Romeinse tijd ook elders in Italië te vinden. Berendse meldt een bezoek aan Subiaco. Voor hoelang is onbekend. Verder zal blijken dat Bomans aanwezig is geweest bij een congres van een week in Florence en hij is waarschijnlijk een dagje in Marino geweest. Én hij is vermoedelijk per trein naar het uiterste zuiden gereisd om in de punt van de laars van Italië de boot te nemen naar Sicilië, om onderzoek te gaan doen naar het wonder in Syracuse. Hoe lang hij op dat eiland is geweest is moeilijk aan te geven. Berendse situeert dat verblijf in januari 1954, met een vraagteken er achter.

Bomans zei zelf in 1971 tijdens een toespraak op het stoomschip Murmoz (zie Bomans en Goethe) dat hij vier maanden in Taormina had gewoond (Werken III, p. 784). Dit kan verkeerd uitgetikt zijn van de geluidsbanden, het kan een vergissing zijn van Bomans. Vier weken komen eerder in de rede, de maand januari van Berendse.

Telt men alles bij elkaar op, dan gaan er van het Romejaar 24 weken af en is Bomans ruim een half jaar in Rome geweest.

*

In zijn Rometijd verkende hij de stad, gaf lezingen over Charles Dickens, had contact met de Nederlandse gemeenschap aldaar, en trad op 5 december 1953 op als Sinterklaas. Dat had veel voeten in de aarde, blijkens een artikel van Adriaan Luijdjens in het Algemeen Handelsblad van 7 december. Bomans zou in vol ornaat per paard naar het Nederlandse gezantschap rijden om daar kinderen taai-taaipoppen en suikerbeesten te gaan verstrekken. Omdat deze vertoning voor Rome – waar men wel wat gewend was op het terrein van geestelijken – toch iets wonderlijks had, werd contact opgenomen met de commissaris van politie van de wijk waar het gezantschap lag. Hij wist er geen raad mee en verwees naar zijn collega van de andere wijk waar de stoet ook doorheen zou trekken. De tweede commissaris vond dit een lastig geval. Werd hier niet de hoge geestelijkheid belasterd? Luijdjens schreef:

“Een bisschop met kromstaf en baard in vol ornaat op een paard gezeten en dan een neger (of negerin?) er naast met een schoorsteenvegersbezem en een zak op de rug. Rome heeft veel gezien, de invasie der Vandalen, de plunderende lansknechten van Karel V, de Amerikaanse ‘marines’ nadat ze een paar liter wijn hebben verstuwd, maar een bisschop met een verklede schoorsteenveger was toch wel iets heel ongewoons. Bomans hielp de peinzende dienaar der wet op het goede pad. “U moet niet vergeten”, zei hij, “dat ik erg oud ben, wel tweehonderd jaar en vóór mij was mijn vader ook Sinterklaas. Allemaal Sinterklaas in onze familie. Op mijn leeftijd heb je je vaste gewoonten en ik ben gewend aan mijn schimmel (..).”

De commissaris was een man vol begrip, maar het geval leek hem moeilijk. Trouwens, alle commissariaten van alle wijken, waar de stoet door zou trekken, moesten hun toestemming geven. Gelukkig waren die wijken niet veel. Het paard zou worden bestegen in de tuin van het Gezantschap bij den Heiligen Stoel en onze twee Nederlandse gezantschappen liggen niet ver van elkaar. Later zou de Sint naar het Indonesisch gezantschap gaan, wat ook in dezelfde wijk is gelegen.

De politie vond ten slotte de oplossing. Er waren gezantschappen bij betrokken, dus moest dit over Buitenlandse Zaken lopen. Daar bleek men vol belangstelling. (..)” en gaven toestemming.

“De stoet trok verwonderd bekijks… en was dit waard. Achter de heilige en zijn knecht liepen zes donker uitziende heren; krachtige, gedrongen figuren met bruine overjassen, zware snorrebaarden en groene deukhoeden. Zes rechercheurs, die als erewacht dienden om de oude bisschop en zijn zoete gaven te beschermen.

Het festijn verliep als alle Sinterklaasfeesten overal. Er waren veel vrolijke kindertjes, die helemaal niet bang waren voor de oude Sint en zelfs niet voor Piet. De moeders en andere volwassenen hadden ook een prettige middag, daar de bisschop bijzonder goedgeluimd was en zin voor humor toonde.”

*

Eens per week kwamen de Nederlandse journalisten die Rome als standplaats hadden, in een trattoria bijeen voor een goede maaltijd en een glas wijn. Dat waren Norah Berkhuijsen van de Volkskrant, Jan Schiphorst van De Tijd, Jan Dijkgraaf van De Maasbode, Frits Visser en Adriaan Luijdjens van het Algemeen Handelsblad en Bomans voor Elseviers Weekblad. Daar voegden zich dichters en schrijvers bij: Felix Rutten, Bertus Aafjes, Anton van Duinkerken, Jan Engelman, Jacques Bloem en anderen.

Op een van die avonden deed zich iets opvallends voor waarover Norah Berkhuijsen in de Volkskrant van 19 oktober 1953 verslag deed. Dat is hier in zijn geheel overgenomen:

“Op de Piazza Navona te Rome heeft een gebeurtenis plaatsgevonden, die de omwonende Romeinen nog lang stof tot nadenken zal geven. Een grote menigte stond aldaar om de middelste fontein geschaard en gaf door herhaalde kreten ‘Viva l’Olanda!’ uitbundig van haar verrukking blijk. Wat was daar te zien? Daar zwom, in het koele middernachtelijk uur, de vader van Pa Pinkelman, statig, geheel gekleed, het gebrilde hoofd minzaam boven de waterspiegel en met een guitige twinkeling in het schrijversoog. Driemaal zwom Godfried Bomans de reusachtige bak rond, telkens met een àndere slag en gaf toen met een wervelende beenbeweging, die het water hoog deed opspatten, een nummertje rugzwemmen weg, dat het vaderland eer aandeed. Wat betekende dit? Niets? Een gril der natuur, een speling van het menselijk hart of een uitbarsting van algemene levensvreugde?

Neen. Het was meer dan dat. Ziehier de toedracht. Prof. dr. L. Schlichting, hoogleraar te Nijmegen; Felix Rutten, de onverwoestbare Limburgse Romein; Godfried Bomans, even onverwoestbaar Romeins Haarlemmer, zaten met de correspondent van de VOLKSKRANT wijn te drinken aan de rand van deze fontein, toen het gesprek een wijsgerige wending nam. Beweerd werd namelijk, dat alles wat geschiedde, volgens plan gebeurde, dat het toeval uitgesloten was, en dat wie eenmaal hiervan doordrongen was, zich over niets meer verbaasde.

Ongemerkt verwijderde Bomans zich en zie, een ogenblik later zwom hij glimlachend langs de ontstelde disgenoten, als om hun woorden te logenstraffen. De van alle kanten toegeschoten buurtbewoners, van de diepere achtergrond dezer gebeurtenis niet op de hoogte, zagen het als een pretje. Maar wij, zijn vrienden, begrepen de verborgen strekking en verheugden ons over het zinrijke schouwspel en de edelmoedigheid waarmee Bomans zijn argumenten kracht bijzette.

Die edelmoedigheid bleek zelfs aanzienlijk groter dan aanvankelijk vermoed kon worden. Want toen Bomans uit het water steeg, waren zijn sleutels, portefeuille, reispas en andere papieren verdwenen. Het was onmogelijk deze voorwerpen op de bodem van het bruisende, door spuitende stralen kolkende water te onderscheiden.

Eerst door ingrijpen van een employé der plaatselijke waterleiding, die de toevoer afdraaide, werden al deze bezittingen zichtbaar, vredig liggend in de kristalheldere diepte. Met een hark werden ze naar de rand van de fontein gehaald. De omstanders verwijderden zich peinzend, denkend over dat verre waterland en zijn daadkrachtige bewoners.”

Een geheel geklede man zwemmend in een fontein, ja, dat moet de aanwezige Romeinen hebben aangesproken, zeker als bedacht wordt, dat zwemmen in de bassins van de fonteinen streng verboden was. Met zijn aanschouwelijk bewijs dat toeval bestond, was Bomans Anita Ekberg ver voor, de filmster en sexbom, die in de film La Dolce Vita (1960) van Fellini door de Trevifontein waadde.

Norah Berkhuijsen, beschrijfster van de nachtelijke zwempartij, was Romecorrespondent van de Volkskrant. Daarom hoefde Bomans nu niet voor die krant te schrijven, waaraan hij sinds 1945 verbonden was. Berkhuijsen woonde al 20 jaar in Rome, sprak de taal en was een kenner van het land en inwoners. Veel Nederlandse schrijvers en kunstenaars gingen bij haar langs als ze in Rome waren. Voor iedereen stond de deur open, ook voor Bomans. Ze raakten bevriend. Dat zou zo blijven tot haar overlijden in 1960. Fred Berendse schreef verder:

“Samen met haar maakte Godfried veel avondlijke ‘archeologische’ wandelingen, zoals zij de tochten door Rome zelf noemden.”

Bomans maakte ook tochten met de schrijver dr. Felix Rutten, de Limburger die zich in 1937 definitief in Rome gevestigd had. Hij fungeerde voor enkele Nederlandse schrijvers als stadsgids onder wie Bertus Aafjes die Voetreis naar Rome heeft geschreven. De toen 71-jarige Rutten komt enkele malen in Wandelingen door Rome voor.

Bomans en Rutten raakten goed bevriend. Ze hadden veel raakvlakken zoals hun kijk op het geloof. Ze schreven elkaar ook brieven. In een zeer openhartige en hartelijke brief feliciteerde Bomans Rutten, die op 13 juli 1957 75 jaar werd. Hij prees Rutten die, ondanks zijn geloof, zich niet isoleerde in een kloostercel zoals een broer en zus van Bomans deden, maar breed en royaal leefde. Beide vrienden hielden middels brieven contact. Ze stierven op dezelfde dag, 22 december 1971.

Bomans werd binnen de Nederlandse kolonie het ‘enfant chéri’. Toch vertrok hij in juli 1954 van de een op de andere dag, volgens Berendse “zonder te waarschuwen en zijn vrouw alleen achterlatend. Deze handelwijze wekte grote bevreemding bij zijn vrienden en kennissen.”

Bomans was hem gesmeerd, op een scooter. Hij deed diverse plaatsen aan waar hij enige tijd verbleef zoals in München. In oktober was hij weer thuis. Zijn vrouw Pietsie zat toen nog in Rome.

Wandelingen door Rome

Inleiding

Bomans schreef in zijn Romeinse periode voor Elseviers Weekblad. Zijn eerste stuk verscheen op 3 oktober 1953. Het behoorde niet tot zijn beste stukken want het is later niet opgenomen in Wandeling door Rome, waarin 20 stukken zijn gebundeld. In de geweigerde Romeinse notities staan 8 korte berichten die in de Italiaanse media waren verschenen, ondermeer handelend over de dirigent Toscanini, Eloisa Cianni (miss Europe), een staking en een bankoverval. De meeste aandacht ging uit naar een wonder in Syracuse, waar een gipsen Madonna had geweend, waarna zich talrijke opzienbarende genezingen voltrokken die een stroom pelgrims op de been bracht. Bomans schreef later twee artikelen over die wonderen die wel in de bundel zijn opgenomen. Zij komen in Bomans en Rome deel II aan de orde.

Van de 20 opgenomen artikelen spelen 14 zich in Rome af, de rest elders in Italië. Van alle stukken volgt hier een verslag zodat bekend kan zijn wat Bomans zoal uitspookte. Tevens zal blijken dat hij een goed journalist was, iets wat vrijwel nooit vermeld wordt.

Bomans schreef af en toe om iets uit het verleden te bewaren, zoals het prachtige boekje Beminde gelovigen. Met datzelfde doel breng ik deze verslagjes, die een staalkaart opleveren van Bomans’ interesses en hem tonen als een onderzoekend en betrokken man, en als een groot schrijver. Zijn betrokkenheid ging zover dat hij vanuit christelijk standpunt socialistische geluiden liet horen, wat in de jaren vijftig zoiets als heiligschennis was dan wel verraad.

Wandelingen door Rome

Bomans’ eerste bijdrage aan het weekblad draagt dezelfde titel als het boek, hoewel er door Rome niet gewandeld kon worden, althans, niet overdag. Men kon zich te voet slechts gillend en springend voortbewegen tengevolge van overal rondknetterende scooters. Een gesprek op straat was ook onmogelijk. Na enige weken besloot Bomans de stad in de avond en nacht te gaan verkennen, als die knetterende ploertjes naar bed waren. Zo stond hij met Felix Rutten om 3 uur ’s nachts in het midden van het Colosseum, die reusachtige holle kies waarvan eerder Goethe had gehuiverd. Ze zongen de eerste regel van een duet. De echo was zo angstaanjagend dat ze de tweede regel inslikten.

Bomans was in gezelschap van de beste gids van Rome, de Limburger Felix Rutten, die dat werk voor zijn plezier deed. Onder zijn schedel bevond zich heel Rome, met uitzondering van de buitenwijken.

De ideale toerist

In Bomans en Goethe op deze site is dit artikel van Bomans ruim aan de orde gekomen, vandaar dat het hier kort gehouden wordt. Aandacht ging uit naar de manier waarop Charles Dickens en Goethe Rome beleefden. Dickens werd niet gehinderd door kennis en genoot volop terwijl de belezen Goethe ging kijken of alles wel klopte. Na een jaar was hij bekaf.

Pictures in Italy en het Romegedeelte van Italiënische Reise zijn twee verschillende werelden. Promenades dans Rome hield het juiste midden, tussen “kennis en heilige argeloosheid.” Op die manier bekeek Stendhal de stad, als ideale toerist. Bomans deed hem dat na, met als resultaat Wandelingen door Rome. Dat boek is in geen enkel opzicht een reisgids, het is een verslag van persoonlijke ervaringen met Rome als decor.

De keerzijde van Rome

Een mysterieuze verschijning in nachtelijk Rome had de pers gehaald. Het ging om een man met een zak over de schouder. Was hij een misdadiger, een dwaas of gewoon een dakloze? Hij bleek een weldoener te zijn die ’s nachts aan de duizenden daklozen schoenen, kleren, dekens, levensmiddelen en sigaretten uitdeelde, omdat de politiek niets voor hen deed. Elke bedelaar kende hem maar het viel niet mee zijn telefoonnummer te krijgen. Dat lukte via een vrouw die op straat hete kastanjes verkocht.

Signore Marini had een klein kamertje met een grote kaart van Rome aan de muur waar met rood potlood de gebieden waren aangegeven die de reisgidsen juist niet aanbevolen. Hij bleek een keurig in het zwart geklede heer die er uitzag als een edele kappersbediende. “Nu moet ik zeggen,” schreef Bomans, “dat ik charitatieve mensen altijd wantrouw. Er is zo enorm veel voldoening in dit soort werk.” Goed doen vond Bomans irritant. Toch raakte hij zelf ook geïrriteerd door deze man, die ’s nachts, als Bomans lag te slapen, op pad was voor de paupers.

Bomans kreeg inzage in het kasboek van de organisatie. De uitgaven over februari 1954 waren 865.000 lires. De inkomsten bedroegen 137.000 lires. Het tekort van 728.000 lires was aangevuld door een onbekende. Dat gebeurde ook in andere maanden. Bomans vroeg wie die weldoener was. Dat was meneer Marini zelf. Nadat hij had ingezien dat het klooster niet zijn weg was, begon hij aan armenzorg. Dat kon hij doen want hij was een landeigenaar die geen vrouw en kinderen had. Geld had hij niet nodig en gaf het weg. De heer Marini deed dat al 12 jaar en in al die jaren had er geen haan naar gekraaid. Nu stond hij ineens in het middelpunt van de belangstelling.

Bomans ging die avond mee. Met 2 man van de uitdeelgroep zat hij in een oude Fiat die afgeladen was met pakketten, op weg naar het Colosseum. Daar begon hun voettocht.

Bomans schreef:

“Nu pas merk ik, dat ik omringd was door slapende mensen, mannen en vrouwen, die daar in de onmogelijkste holen de nacht doorbrengen. Hoeveel zijn het er? Veertig? Vijftig? Ik vergeet te tellen, zozeer grijpt me de ellende naar de keel.”

Voor Bomans was de anonieme liefdadigheid de ideale, want anders staat er zo veel tegenover, door ontvangst van eerbewijzen en dankbetuigingen van de afhankelijken. De financier, de heer Marini, had beter op de achtergrond kunnen blijven door de pakjes aan iemand te geven die zelf in het Colosseum sliep en voor de verdeling van de pakketjes zou zorgen. Dat zou de ontvangers ervan ook voor schaamte behoeden ten opzichte van de keurige vermogende man.

Om half vijf was de tocht tussen de ruïnes afgelopen. Op dat tijdstip gingen de bedelaars naar hun werk. Een deel ging naar de kerken die het vroegst open waren. Daar gingen ze achterin de kerk in de kou staan, uren en uren, hopend op een aalmoes. Dat was hard werken. Anderen gingen naar het spoorwegstation Termini dat om vijf uur openging. Het was daar een komen en gaan van mensen, maar zij bleven.

Marini en zijn mannen verlichtten het lot van de paupers. Dat was een verdienste hoewel Bomans de methode aanvechtbaar achtte. Zij deden iets wat in Italië zou moeten worden uitgebouwd, “wil het geen Russisch grondgebied worden. Het gevaar hiertoe komt niet uit het Oosten. De dreiging zit in het Westen, in een tekort aan sociaal besef en waarachtige naastenliefde.”

Bomans haakte hier in op de angst van de jaren vijftig dat Rusland heel West-Europa onder de voet zou lopen en de lakens zou gaan uitdelen zoals ze met meer landen had gedaan. Hij meende dat geen vloot en luchtmacht het land voor het communisme kon behoeden. Zonder sociale politiek zouden de communisten die in Italië sterk vertegenwoordigd waren, via democratische verkiezingen aan de macht kunnen komen. Bomans had daar begrip voor.

Een audiëntie bij de Paus

Op het Nederlands gezantschap waren enkele juristen bijeen. Zij waren in Rome voor een congres over de vorming van het internationaal strafrecht. De volgende dag zouden ze met 400 juristen uit allerlei landen, op Engeland na, naar Castel Gandolfo reizen, het zomerverblijf van paus Pius XII. Bomans – half jurist – ging mee.

De omgeving van het kasteel was een gribus en binnen was de ontvangstzaal en haar aankleding armzalig. Het uitzicht daarentegen was schitterend. “Men kijkt (..) over het meer van Albano (..) waar de wind tere rillingen over trekt, alsof het water huivert van zijn eigen ongereptheid.”

De paus – in die dagen een man van macht en gezag – liet de volle zaal drie kwartier wachten om vervolgens even lang te gaan spreken, in onberispelijk Frans met een sterk Italiaans accent. In zijn zelfgeschreven rede pleitte hij voor “een internationale strafcode voor oorlogsmisdadigers (..) en het excuus ‘Befehl ist Befehl’ (wees hij) nadrukkelijk van de hand, terwijl hij de waarde van bekentenissen door narco-analyse of andere martelingen afgedwongen, met opvallende heftigheid voor nietig verklaarde.”

Het dode meisje

Tijdens zijn verblijf in Rome bezocht Bomans de Santa Cecilia. In die kerk bevindt zich het graf van de heilige Cecilia. “Zij ligt in marmer onder het hoofdaltaar, als door een bijlslag neergeveld.” Bomans vond dat beeld in een bepaald opzicht zwak. Het was een nauwkeurige nabootsing van een lichaam, als een driedimensionale foto. Bomans schreef:

“Kunst begint daar, waar de kunstenaar afwijkt van het gegeven object. Hoe fenomenaal ook van technisch kunnen, bevredigt het op den duur steeds minder, omdat het niet gezien werd ‘`a travers d’un temperament’.”

Cecilia is heilig verklaard. Op 15-jarige leeftijd offerde zij haar leven voor haar religieuze overtuiging.

Zij is bekend geworden als de patrones van (kerk-)muziek. Talloze katholieke fanfarekorpsen en zangverenigingen heetten in de jaren ’50 Sint Cecilia. Dit berust op een misverstand. In de acte van heiligverklaring blijkt juist dat het meisje weinig om muziek gaf. Bomans schreef:

“Het stemt tot fierheid dat wij, Nederlanders, het eerst die fout gemaakt hebben. Had een geleerde de tekst vertaald, dan was er niets gebeurd. Maar nu dit aan een sufferd werd toevertrouwd, zijn we een verrukkelijke heilige rijk geworden. In alle kerken en musea ter wereld speelt zij sinds eeuwen zwierig op haar orgel, ja, zelfs Rafaël beeldde haar zo af, bijna dansend, temidden der zaligen.”

Romeinse kostgangers

Om aanschouwelijk te maken dat toeval bestond, had Bomans in het bassin op de Piazzo Navona zijn zwemkunsten getoond. De fonteinen kregen om de twee weken een schoonmaakbeurt. Bomans vond dit een onvergetelijk schouwspel en was er telkens vanaf half negen in de avond bij. Hij schreef:

“De hoge, feestelijke stralen zinken plotseling ineen, alsof diep onder de grond een pols wordt dichtgeknepen, de enorme bakken lopen langzaam leeg. De stilte, die nu volgt, is adembenemend. Er is geen zwijgen, zo beklemmend, als het zwijgen van een fontein, die opeens niet meer spuit. (..) Opeens is het doodstil, letterlijk dood-stil. Want dit is geen gewone stilte. Het is de afwezigheid van geluid, dat er had móeten zijn en dat nu gestorven is. De fontein zwijgt, zoals een dode zwijgt, het is alsof men naast een lijk staat. (..) En wie lang bij zo’n kale bak en in die vreemde stilte staat, krijgt het benauwd, omdat hij voelt: zo zal ik ook eens zijn en God alleen weet wanneer.”

De fontein kwam neer in een kolossale schaal van Carrarisch marmer, rood geaderd, zonder barst of naad en spiegelglad. Bomans bespeurde een onderzoekende Deen. Hij klom op de schaal, sloeg een been over de rand, en zijn andere … “en roets! Daar glijdt hij als een stukje zeep naar beneden en ligt, met Baedeker, fototoestel en heel de apparatuur van een man, die het grondig heeft opgevat, op zijn rug te spartelen. Hij glimlacht en wil overeind komen. Beste kerel, zet dat uit je hoofd, ik heb daar ook gelegen, ik weet er alles van. Door de microscopische vegetatie van een soort algen of wieren is het marmer zo spiegelglad, dat het onmogelijk is ook maar een centimeter vooruit te komen, zelfs al zou je het op je knieën proberen. Gladder dan het gladste ijs en glibberiger dan de groenste zeep is zo’n bak, waar sinds de tijd van Bernini water en nog eens water heeft doorgestroomd, uur na uur, dag na dag en eeuw na eeuw.”

De onfortuinlijke Deen werd door zijn vrouw bijgestaan die weldra naast hem lag. Nu was het de beurt aan hun zoon. Ook hij gleed de glooiing af en voegde zich bij zijn ouders. Een man, die het tafereel rustig vanaf zijn bankje had gadegeslagen, kwam naderbij. Hij was al dertig jaar de fonteinman die toezicht hield bij het laten leeglopen van de bassins en die vreemdelingen op het droge trok. Zijn werktuigen waren daarbij beperkt. Een mandje met zand om dat tegen de helling uit te strooien en een touw. Na ontvangst van reddingsgeld tikte hij tegen zijn pet en ging naar de volgende fontein. Dit was zijn beroep.

Bomans schreef verder:

“Naar het schoonmaken van de Trevi-fontein ben ik ook gaan kijken, maar om een heel andere reden. De Fontana di Trevi is de fontein, waar alle vreemdelingen, die later in Rome nog eens willen terugkeren, een munt ingooien. (..) Ik ging daar heen om te kijken, wat ze met al die duizenden munten zouden doen. Hoe vindt u die gedachte? Mij dunkt, dit is een typisch burgerlijke gedachte, die alleen door een Hollander kan worden voortgebracht. Niet de poëzie van zo’n munt in ‘t water gooien, met de volle maan boven je hoofd en een meisje aan je zij, nee, niets daarvan. Alleen de vraag: wáár blijven de duiten? Gaan ze naar de fiscus? Pikt de waterleiding ze in? Of verdwijnen ze in het potje der omliggende percelen? Kijk, aan zo’n vraag heb ik, als Hollander, houvast, daar kan ik mij uren in verdiepen.”

Het onderzoek van Bomans liep op niets uit. Niet één munt lag op de bodem van het lege bassin, terwijl hij er de dag tevoren nog een fonkelnieuw dubbeltje had ingegooid. Hij besloot op een avond op de loer te gaan liggen om te achterhalen “waar ons goede Nederlandse geld eigenlijk blijft.”

Bomans ervoer de keerzijde van de romantiek. Om half drie in de nacht verlieten twee carabinieri de fontein die daar op wacht hadden gestaan om zwemlustigen te weerhouden hun plannen ten uitvoer te brengen. Zodra ze waren verdwenen verschenen 7 spiernaakte jongetjes die de munten opdoken en aan hun vaders gaven, die als kassier op de rand zaten. Toen de buit binnen was, werden de jongens door hun vaders in hun buisjes gehesen waarna de vaders zich onverwijld naar de tapperij begaven om de muntopbrengst naar land in stapeltjes te ordenen.

Bomans ging ervan uit dat de vaders het geld in hun zak stopten. Een deel werd echter hergebruikt. Toeristen hadden niet altijd munten bij zich. Die konden ze met papier geld kopen bij de mensen van de dagploeg, die er rondliepen. Zo bleef dat geld rouleren en vermeerderde zich. Want de toeristen gaven meer dan de feitelijke tegenwaarde, gewoonlijk het dubbele. “In Rome bestaat dus de paradox, dat geld, elke dag koppig in het water gesmeten, per jaar 36500 % rente opbrengt.”

Romeinse schavuiten

Alle reizigers naar Rome krijgen sinds eeuwen het advies op te letten voor zakkenrollers. Dat heeft weinig zin. De meesten raken een deel van hun geld kwijt. Zakkenrollers oefenen een beroep uit, “een ambacht, een métier. De vingervlugheid, die hiervoor nodig is, kan slechts door stage huisvlijt (..) gewonnen worden.” Ze oefenen daarvoor op poppen die met belletjes behangen zijn. In het Criminologisch Museum raakte Bomans zo’n pop met de vingertoppen aan en ze begon direct te rinkelen. Het geheim van deze beroepsgroep is afleiding. In de tram krijg je een stoot in de rug. Je draait je om net als de man voor je die je op de rug zag, hij pakt iets uit de ruimte die ontstaat tussen je vest en je jas, draait zich om en geeft de gestolen waar aan een derde die er vandoor gaat. De aandachtafleider en de koerier krijgen elk een kwart van de buit, de man die het echte werk verricht de helft. Hierbij hanteren ze een erecode. Een arm vrouwtje mag beroofd worden, maar hun buit moet eerlijk verdeeld worden anders zwaait er wat. Er is regelmatig controle op de koerier. Soms wordt een handlanger bestolen zodat die andere twee precies weten met welk bedrag de geldloper er vandoor is gegaan.

Bomans vond zakkenrollers verachtelijk gespuis die met weinig vernuft en risico tewerk gingen. Gaf hem maar het échte werk. Zoals die twee geestelijken die met een verstorven kardinaal in vol ornaat een juwelierszaak binnenkwamen. De kardinaal ging zitten en liet het werk over aan zijn secretarissen. Hij wenste een cadeau voor zijn zus, een collier, een ring, een gouden armband, het maakte niet uit, net als de prijs, want hij had alles voor zijn zus over. De verkoper haalde alles uit de kast en legde dat op de toonbank. De secretarissen konden het niet eens worden en helaas was de zus van de kardinaal net ziek geworden zodat ze niet kon langskomen om zelf een keuze te doen. In goed vertrouwen stopte de verkoper alles in een tas waarmee het drietal de winkel uit wandelde.

Bomans is er ook zelf bijna ingelopen. In de Via Babuino, een straat vol antiquairs, stond een Amerikaan heftig te praten met enkele omstanders. Hij zocht een bepaalde bank maar niemand sprak Engels. Een Fransman bleek die bank te kennen maar sprak ook geen Engels. Bomans sprak beide talen en was de aangewezen tolk. Die bank was die dag gesloten. Heel vervelend voor de Amerikaan. Hij moest een pakje afgeven dat later door een vriend zou worden opgehaald. En juist die dag nam hij het vliegtuig naar New York. In het pakje zaten drie gouden horloges. Nu bleek de Fransman een juwelier te zijn. Misschien konden ze zaken doen. Met z’n drieën gingen naar een café. De Fransman bekeek de horloges: 18 karaats en het binnenwerk 21-steens. Juweeltjes waren het die het gevraagde bedrag waard waren. De Fransman trok zijn portefeuille en zag tot zijn teleurstelling dat hij niet meer dan 60.000 lires bezat. Even geld halen was er niet bij want hij logeerde 30 kilometer van Rome. Er werd een oplossing gevonden. Bomans kreeg de dure horloges in onderpand als hij 100.000 lires op tafel zou leggen. Dat wilde hij wel doen. Hij woonde om de hoek en zou zo terug zijn. Onderweg bedacht hij, dat zijn sleutel in zijn regenjas zat, die nog in het café lag. Hij keerde om en schreef verder:

“Ik betrad door een zijdeur het café en bleef als door de bliksem getroffen staan. Want daar, aan hetzelfde tafeltje, zaten mijn twee vrienden in een geanimeerd gesprek gewikkeld bijeen! Of zij mijn blik voelden, weet ik niet. Maar zij keken tegelijk om en floep ! daar stoven zij als twee ratten uit elkaar, ieder een kant op. En nòg kon ik het niet geloven. Ik had toch die gouden horloges? Ik ging naar een horlogemaker en liet ze zien. Zij bleken van verkoperd blik te zijn en niet in staat om ook maar één minuut te lopen.”

Bomans had ervaren dat de gewone Romeinen doodeerlijk waren maar er waren ploertjes bij die voor het merendeel uit de Balkanlanden kwamen. Dat kwam hij te weten door een bezoek aan het politiebureau waar hij 500 foto’s van de koppen van gladjanussen had bestudeerd. Zijn eigen vrienden bleken uit Albanië te komen. Hij heeft ze niet aangegeven. Kunstenaars gaf hij niet aan. En als hij ze tegenkwam, zou hij zijn “hoed afnemen en een kleine, correcte, doch koele buiging maken.”

Vrienden tot in de dood

Om gezondheidsredenen vertrok de Engelse dichter John Keats op 17 september 1820 per boot uit Londen. Het reisdoel was Napels, dan per koets naar Rome. Hij leed aan tuberculose en werd daarom vergezeld door Joseph Severn, een middelmatig schilder en een weinig opvallende persoonlijkheid, die rose to the occasion.

Begin november betrokken ze twee kamers in het huis aan het Piazza di Spagna, nummer 26, de mooiste kamers van de stad, bij de ‘Spaanse Trappen’. Bomans nam er een kijkje.

Severn schreef brieven die bewaard zijn gebleven. Aanvankelijk dacht hij dat Keats beter zou worden. Ze maakten samen wandelingen, maar op 10 december stond Keats niet meer van zijn bed op. Zo goed en zo kwaad als het ging, zorgde Severn voor zijn zieke vriend. Zijn belangrijkste taak was naast het ziekbed te zitten en te luisteren, want Keats was bang voor het ontzettende dat komen ging en miste de steun van een religie. Hij had de nabijheid van een mens nodig, die hem geen ogenblik mocht verlaten. Zo vergde hij het uiterste van Severn, temeer daar hij nauwelijks sliep. Severn zat en zat, luisterde en luisterde, las af en toe voor en knielde soms bij het bed om te bidden, wat Keats meestal goed vond. Hij werd daar rustig van.

In de nacht van 23 februari 1821 stierf Keats, 26 jaar oud. In door uitputting nog nauwelijks leesbare letters, schreef Severn dat Keats heengegaan was, zo rustig, alsof hij in slaap was gevallen. Om half vier die dag had Keats gezegd te zullen gaan sterven. Severn had hem in de armen genomen. Het slijm leek in Keats’ keel te koken. Dat werd alleen maar erger. Om 11 uur die avond zonk hij langzaam de dood in. Bomans schreef:

“Twee dagen later droeg een kleine stoet de toen nog onbekende dichter naar het Protestantse Kerkhof, even buiten de Aurelische muur. Severn moest ondersteund worden en zonk, toen het voorbij was, bewusteloos ineen. Zijn grote taak was volbracht. Hij leefde nog ruim 58 jaar en werd in 1881 naast zijn vriend begraven.”

Wonderen in Italië

Bomans kreeg te horen dat alle fonteinen in het dorpje Marino voor een dag wijn zouden gaan spuiten. Dat leek hem heerlijk – niet voor de gratis wijn, want voor minder dan een rijksdaalder kon je je onder de tafel drinken – maar om de mateloosheid: je zou in wijn kunnen gaan zwemmen. De volgende dag pakte hij de trein en kwam bedrogen uit. Bij elke fontein stond een wijnvat dat in een mum van tijd leeg was.

Op die dag was er ook een processie. Terwijl de hoogmis nog gaande was werd achterin de kerk de boel georganiseerd in een koortsachtige drukte. Iedereen was in de weer met heiligenbeelden. Van Maria waren er 10, of 15. Andere heiligen moesten het met minder doen.

Bomans schreef:

“De formatie van de stoet gebeurt typisch Italiaans. Alles loopt en schreeuwt dooreen, engelen, heiligen en martelaars botsen tegen elkaar op, er is geen touw aan vast te knopen. Wie daar met een Hollands hoofd bij staat kijken, denkt: mensen, doe het nu zó. (..) En toch, na een uur stáát die processie (..). De oplossing van dit geheim is het vermogen tot improvisatie. Daarin zijn Italianen volleerde meesters. (..) Alles, wat Marino aan eerbiedwaardigs bezit, gaat mee. Miraculeuze beelden, reliquieën, maagden, vaandels, kruizen en onschuldige kinderen, alles trekt mee.”

Na de tocht door het dorp kwam men op een plein waar een berg druiven was opgestapeld. De priester zegende de druiven. Alleen zo verkreeg men ware wijn.

Het was een bonte stoet. Bomans vond de kinderen het mooist wegens hun onbewustheid en schreef:

“Met honderden liepen ze in de stoet mee, allemaal als patertjes, nonnetjes, engelen of martelaren verkleed, met grote, oneindig verbaasde ogen, sommigen met hun eigen martelwerktuigjes in de hand en er verzonken op zuigend. Ik zag één engel, wier beide vleugels tot op de billetjes waren afgezakt en die liep nu juist heel ingetogen te bidden, in een brevier, dat zij precies omgekeerd in de beduimelde handjes hield. (..)

Zestig Franciscaner paters trokken voorbij, ieder zeven jaar oud, met echte bruine pijtjes en hagelwitte koordjes, onder leiding van een dik gardiaantje, dat bijna omviel van de slaap.”

Bomans riep de lezers van Elseviers Weekblad op het volgende jaar op 3 oktober het wijnfeest in Marino te gaan bezoeken, wegens de kinderen, tenzij het processieverbod voor katholieken in ons land was opgeheven. Maar in zo’n mirakel geloofde men in 1953 zelfs in Marino niet.

(Het processieverbod van 1848 werd in 1983 afgeschaft, e.k.)

Kerstmis in Rome

De eerste kerststal stond zo’n 2000 jaar terug in Bethlehem, de tweede in Greccio, nadat paus Honorius III in 1215 toestemming had verleend aan Franciscus van Assisië. Voor het aanschouwelijk maken van de geboorte van Christus moet je in Italië zijn. Gedachten willen ze daar graag in concrete vorm voor zich zien en in het Italiaanse gezin is het kind álles. In de kerststal staat de kribbe met kind in het midden, moeder Maria daarnaast knielend en vader Josef wat op de achtergrond of zelfs buiten de stal, wat “precies de situatie van een Italiaans gezin in beeld” brengt. “Want de vader is hier onder alle omstandigheden slechts voedstervader, die geacht wordt buitenshuis zijn troost te zoeken en dit gewoonlijk ook vindt. Soms zelfs wordt het kind zo groot, dat het ook de anderen nog wegdrukt. Heel aardig is dit in de Ara Coeli te zien.”

In een zijkapel van deze oeroude kerk, ligt het hele jaar door een houten pop die met juwelen overladen is. Tegen de Kerst wordt de pop in een kribbe gelegd. Het is een reuzenkind waarbij de herders als dwergen afsteken. Het is het lelijkste en meest geliefde beeld van Rome, dat een franciscaner broeder in het Heilige Land gesneden had. Hij durfde het gezicht, de handen en voeten niet te beschilderen maar dat was volgens een legende niet nodig want een engel kwam uit de hemel en deed dat voor hem. Het is niet zo dat die engel er veel van kon maar de broeder vond het prachtig en liet het beeld verschepen naar Rome. De boot leed schipbreuk waarna het beeld aanspoelde en tenslotte in de Ara Coeli terechtkwam. Daar ging het beeld wonderen doen, en wel aan de lopende band. Tegen Kerst stroomden er duizenden brieven binnen met als adres ‘Al Santo Bambino. Roma’. Ze kwamen altijd aan, werden rond de kribbe gestapeld en later ongelezen verbrand.

De Piazza Navona is gedurende een maand het kerstcentrum van Rome. Er staan honderden kraampjes met onder andere “grote, zilveren, vederlichte bollen, zo ijl geblazen, dat de zucht van een engel er in gevangen schijnt.” In het midden staat de grootste kerststal van Rome, misschien wel van de hele wereld. Die stal is een wonder van bouwvalligheid. Het geeft de indruk ieder moment in elkaar te kunnen storten maar doet dat niet. Achter deze bouwval schuilt meesterschap. En het bedekken van het dak met stro gebeurt op het oog slordig maar het lekt niet. Kan ook niet want de beelden zijn van gips, op vader Josef na, die is van hout, waarom weet niemand.

Wat er allemaal in de kraampjes te vinden is als versiering van boom en stal, is onvoorstelbaar. In de ene kraam uitsluitend engelen, in de ander alleen herders. Bomans trof ergens 600 engelen aan met de rechterarm stijf naar voren. Hij schreef: “Ze staan dicht opeen, vleugel aan vleugel, als een regiment zalig geworden Fascisten.”

Die reusachtige détailhandel op de Piazza Navona vond Bomans “een angstwekkend symbool (..) van datgene, wat wij van het Evangelie gemaakt hebben.” •

Naschrift

Bomans en Rome deel I bestaat uit de Inleiding, Fred Berendse over Bomans’ verblijf in Rome en een verslag van de eerste 10 artikelen van Bomans uit Wandelingen door Rome. Over ongeveer een maand zal deel II naar verwachting verschijnen met de verslagen van de laatste 10 artikelen uit Wandelingen door Rome en een weergave van Bomans bezoek aan Rome in 1969 ten behoeve van NCRV-televisie.

Alle citaten zijn in originele spelling overgenomen. Op een enkele plek is iets gewijzigd.

De namen van boeken, kranten en dergelijke zijn cursief afgedrukt, evenals een aantal citaten van Bomans.

Verantwoording illustraties

  1. Bomans in het Colosseum. Foto uit 1953 of 1954, detail, gespiegeld. Bron: Herinneringen aan Godfried Bomans, 1972. Zie ook punt 6.
  2. Luchtfoto van Rome, verkleind en bijgesneden. Bron: Wikipedia.
  3. Bomans op 5 december 1953 als Sint in het Nederlands Gezantschap te Rome, samen met de gezant dr. H.N. Boon. Bron:
  4. Bomans en Norah Berkhuijsen. Foto uit 1953 of 1954. Bron: Godfried van maart 1992.
  5. Voorkant van Wandelingen door Rome.
  6. Foto van nr. 1., nu zoals zij voorkomt in
  7. Beeld van de heilige Cecilia. Bron: Wikipedia.
  8. Piazza Navona. Bron: Wikipedia.

Bijlage

Nieuwsbericht op deze site van (ongeveer) bovenstaande datum:

Bomans vertrok in september 1953 naar Rome en keerde bijna een jaar later terug. Dat was een vlucht, zo is ons verteld. Maar was dat ook zo? En wat heeft Bomans in Rome uitgespookt? Daarop geeft het nieuwe 1000-pootje antwoord, met behulp van een artikel van de huidige voorzitter van het Godfried Bomans Genootschap en ‘Wandelingen door Rome’. Uit dat boek van Bomans zijn de eerste 10 artikelen kort samengevat. ‘Bomans en Rome’ is in bepaalde mate een logisch vervolg op ‘Bomans en Goethe’. Indien belangstelling, klik hier.

Gerelateerd artikel: Bomans en Goethe