Rome III

Edward Krabbendam

Na 1954 is Bomans nog diverse malen in Rome geweest zoals in 1965. En in november 1969 streek hij met een cameraploeg van de NCRV voor 8 dagen neer in Hotel Minerva. Dwars door de verzuilde samenleving heen, zou hij als katholiek voor de protestantse tv zijn visie op de katholieke kerk als instituut gaan geven. Dit vormde een onderdeel van een drieluik over

Jezus Christus, de katholieke kerk en de katholieke geloofsbeleving van zijn broer en zus die beiden kloosterling waren geworden. De eerste twee uitzendingen waren reportages/documentaires, de laatste uitzending was een interview met zijn broer en zus. De belangstelling voor die uitzendingen was groot. De voor tv uitgesproken teksten zijn later bewerkt en in 1970 in boekvorm verschenen onder de titel ‘Van dichtbij gezien’, waarvan in rap tempo 8 herdrukken in grote oplage volgden, en een vertaling in het Duits.

Bomans wilde al na een paar dagen Rome verlaten hoewel het begin bemoedigend verliep. De ploeg was op zaterdag aangekomen. Zondags, waarop de zegen van de paus op het Sint Pietersplein moest worden vastgelegd, scheen de zon. De rest van de week was het regenachtig tot zwaar bewolkt. Bomans meende dat er van de filmbeelden niets terecht kon komen, veel te donker. En hij ergerde zich aan de geluidsman, bijna een jongen nog, die vermoedelijk geheel andere werkzaamheden wenste. Daar kwam het volgende bij. Op een ochtend werd er gefilmd bovenop het dak van het paleis Doria Pamphili aan de Piazza Navona. De bekwame Hongaarse cameraman Ferenc Kalman Gall had een andere camera nodig. Hij ging naar beneden waar de materiaalwagen stond. Met lege handen kwam hij weer boven. De inhoud van de auto was weg. Alles hadden de dieven meegenomen, ook de filmbanden met eerder geschoten materiaal. Bomans wilde naar huis maar met name de regisseur, Leo Moens, zette koppig door.

Bomans en zijn ploeg bezochten ondermeer het Forum Romanum, de catacomben, het Colosseum, de San Clemente, het Sint Pietersplein en de Piazza Navona. Bomans schreef daarover:

“Zo reden we door Rome, op zoek naar plaatsen die een illustratie konden vormen van wat ik te zeggen had.”

Wat Bomans te zeggen had, was niet gering. Hij bleek wederom over grote kennis en inzicht te beschikken. Dit soort grote woorden heb ik meerdere keren gebruikt. In een artikel uit 2009 heb ik zelfs geprobeerd aan te tonen dat Bomans een cultuurfilosoof was. Die woorden doen wat vreemd aan want Bomans was toch een humorist! Mijn mening wordt door een enkeling gedeeld zoals professor doctor H. van der Linde [theoloog]. Hij schreef een recensie over ‘In de kou’ dat op 18 april 1970 werd afgedrukt in het weekblad ‘Hervormd Nederland’. Voor dat boek had Bomans een gesprek met Michel van der Plas over kerk en geloof bewerkt. Van der Linde sprak van een “cultuurspiegel”. Hij achtte Bomans de meest erudiete van de twee en schreef:

“Vooral Bomans (..) geeft losjesweg doorlopend cultuurhistorische doorzichten die er mogen zijn, meestal voltreffers.”

Wat vond Bomans van de katholieke kerk? Die vraag is vanuit biografisch oogpunt actueel. Velen houden hem voor een ouderwetse, conservatieve dan wel orthodoxe katholiek. De in 2001 aangestelde Bomansbiograaf Gé Vaartjes gaat iets minder ver. Voor het ‘Katholieke Nieuwsblad’ van 14 december 2001 zei hij over Bomans:

“Ik kan me niet voorstellen dat hij ooit de band met de rooms-katholieke Kerk heeft willen verbreken.”

In 2005 kwam het essay ‘Bomans als provo’ uit. Daaruit blijkt ondermeer dat Bomans al lang had gebroken met de katholieke kerk. Men hoefde daarvoor slechts iets van zijn ‘preek’ in de protestantse Westerkerk te Amsterdam uit 1968 te kennen. Het enige wat hij uit zijn roomse opvoeding had overgehouden waren de woorden van Jezus, die hij vaak las, om tot de kern te kunnen doordringen.

In ‘de Volkskrant’ van 25 maart 2005 verscheen een recensie van Arjan Peters over bovengenoemd essay. Peters schreef:

“In dertig pagina’s brengt Krabbendam veel in stelling om het vigerende Bomans-beeld omver te kegelen, ten gunste van zijn interpretatie dat Bomans een man van verzet was, ja ‘de eerste provo van Nederland’.”

Peters ging daarbij ook in op het katholieke gehalte van Bomans en vroeg Vaartjes – die zich zeer negatief uitliet over ‘Bomans als provo’ en de schrijver daarvan – of hij ook zijn mening dienaangaande niet zou gaan herzien, daar Vaartjes ook nog gezegd had dat Bomans “gevoelsmatig altijd heel dicht bij de kerk is gebleven”. Vaartjes antwoordde: “Nee! Ik kan nu zelfs nog beter onderbouwen wat ik toen heb gezegd.”

Ruim vijf jaar terug begreep ik Vaartjes niet, nu nog niet. Ik zie niet in hoe hij zijn eerdere uitlatingen beter kan gaan onderbouwen daar ze al weerlegd zijn. En zeker niet na dit artikel, wat een verslag is van wat Bomans in Rome heeft gezegd. Historicus Jos Palm heeft die woorden gelezen in deel VI van de verzamelbundel ‘Werken’ en schreef in zijn recensie in ‘de Volkskrant’ van 16-11-1998, dat Bomans de grafdelver van het roomse was. Wie de onderstaande samenvatting van Bomans’ beschouwingen leest – na 40 jaar nog verbluffend actueel – zal diezelfde mening zijn toegedaan, die evenwel geheel tegen de officiële mening indruist.

Stroomt er nog water in Rome?

‘Stroomt er nog water in Rome?’ vormde het tweede deel over kerk en geloof dat op 5 januari 1970 door de NCRV werd uitgezonden. Op 1 juni van datzelfde jaar werd die uitzending herhaald. De bewerkte tekst is van hoog literair gehalte en is opgenomen in deel VI van ‘Werken’, pagina 436 tot 469. Hier volgt een samenvatting toegespitst op de katholieke kerk als instituut.

Bomans had in 1968 in Canada bij de Niagarawaterval gestaan. Met dat geweld viel ogenschijnlijk niets te beginnen, het kon de mens van geen nut zijn. Toch stond onderaan een gebouwtje waar elektriciteit werd gemaakt. Zo zag Bomans ook de kerk, onderaan schroeiende woorden van Jezus uit het Nieuwe Testament: alles wat je had moest je aan de armen geven en werd je geslagen, dan moest je ook je andere wang toekeren. Wie kon dat? Bomans schreef:

“Het levende water van Christus’ woorden, dat in Jeruzalem als een hevige stroom uit de rots geslagen was, werd in Rome aangelengd en vooral ….. gekanaliseerd. In honderden smalle pijpleidingen liep het naar fonteintjes, die sierlijk spoten. De kerk werd een instituut.

(..)

Een dikke ijslaag legde zich over het stromende woord. Men hoorde het niet meer ruisen. Telkens probeerden de grote hervormingsbewegingen, zoals die van Cluny, Clairvaux en La Trappe, het water weer vloeibaar te maken en telkens sloot het zich weer tot een ondoordringbaar blok. En als er iets in onze tijd verheugend genoemd mag worden, dan is ’t het besef dat die laag ontdooien moet, wil de oertekst opnieuw hoorbaar worden.”

Eerder had Bomans al aangegeven dat het de taak van de kerk was om uit de verschrikkelijke potentie van de woorden van Jezus, iets te maken, waarmee te leven viel. Toch liep het op den duur mis met een fonteintje hier, een fonteintje daar, “een waar je aflaten kon drinken en vergeving van zonden, een ander om bescherming van een heilige te halen en weer een waar je met je emmertje naar toe kon als je wat ‘verdiensten’ wou scheppen. En gaandeweg groeide de kerk uit tot een grote winkel, waar je van alles kopen kon. De eigenaar kreeg macht. Hij werd de beheerder van een instituut.”

Rome werd in de loop der tijd een machtsinstituut [die grote delen van West Europa in handen kreeg] en een winkel, een warenhuis waar de eeuwige zaligheid verkrijgbaar was. Volgens het Evangelie mocht je niemand de hersens inslaan, onder door de kerk bepaalde voorwaarden, was dit echter toch toegestaan. Dat werd de kerk van kruistochten en inquisitie. En vergeving van zonden kon je bij de kerk kopen: de aflaten. Bomans schreef:

“Het werd een bloeiende zaak. En nu is het uitverkoop. De klanten komen niet meer. Ik vind dat alleen maar verheugend. (..) De mensen willen weer het water zèlf horen ruisen. Terug naar de oerkracht, waarmee het begonnen is. Wat is de tekst? Wat lezen we precies, wanneer al die lianen zijn weggekapt waarmee het Evangelie overwoekerd is? Het wordt stiller in de winkel, maar de mensen die er komen willen ook het oorspronkelijke produkt.”

*

[De katholieke kerk was de opvolger van de leerlingen van Jezus en in onze streken langdurig monopolist van het geloof. In de zestiende eeuw kwam daar verandering in. Luther zette de Reformatie in gang met als gevolg de protestantse kerk en later godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten, beiden zich volgers van Jezus Christus noemend.]

Op de Piazza del Popolo bracht Bomans het prille begin daarvan onder de aandacht:

“Hier heeft Luther vier weken gewoond. Hij vertrok te voet op 3 november 1510 uit Wittenberg en kwam tegen Kerstmis door de Porta del Popolo, die u daar ziet, Rome binnen. Hij sloeg meteen linksaf, want naast de poort lag een klooster van de orde der augustijnen, waarvan hijzelf lid was. Het werd twintig jaar later in de Sacco di Roma platgebrand, maar de kerk ernaast, waar hij dagelijks de mis heeft opgedragen, staat er nog. Het is de Santa Maria del Popolo. Luther heeft de religieuze handelsbeurs, die Rome toen was, ter plaatse meegemaakt. Simonie [verkoop van geestelijk waar tegen geld] en nepotisme [onrechtmatig begunstigen van familie en vrienden] regelden de kerkelijke hiërarchie, het Vaticaan was het trefpunt van courtisanes [hoeren voor voorname personen] en schandknapen [jongens die tegen geld sex bedreven met mannen], met als centrum paus Julius II, terecht ‘Il Terribile’ [de Verschrikkelijke] genoemd en heel de stad, die overigens niet boven de 40.000 inwoners kwam, één winkel van devotieartikelen. Luther pelgrimeerde vroom van de ene kerk naar de andere, overal aflaten verdienend en vol ontzag de relikwieën bekijkend, die hem getoond werden. ‘Ich glaubte alles,’ schrijft hij over die tijd. (..)

Op dit plein is het zaad van de reformatie gevallen. Juist omdat Luther een man was, die het diep meende en ‘alles glaubte’, kan hem de warboel niet ontgaan zijn. Hij heeft er als kind van zijn tijd vermoedelijk niet eens op gelet, het was in Duitsland al niet veel beter, maar het zonk in zijn onderbewustzijn en zeven jaar later kwam het naar boven.”

[Hiermee bedoelde Bomans het verzet van Luther met name tegen de aflaten. Tegen betaling aan de kerk kon men een aflaat krijgen. Daarmee werden zonden geheel dan wel gedeeltelijk afgekocht wat na het aardse leven strafvermindering opleverde voor het vagevuur. Luther had meer bezwaren die hij in 1517 in 95 stellingen samenbracht. In 1518 moest hij zich daarvoor in Heidelberg gaan verantwoorden. Hij nam niets terug. Hij tartte daarmee de hoogste autoriteit: de paus. Dat had hem de kop kunnen kosten. Zo ver kwam het niet. Luther werd later door de katholieke kerk in de ban gedaan.]

[Het levende water was dood gegaan. Luther wilde daar wat aan doen en werd uit de kerk gezet. Andere tijdgenoten bleven de Moederkerk trouw zoals Erasmus en Ignatius van Loyola, de stichter van de orde der jezuïeten. Zij probeerden de kerk van binnenuit te veranderen.]

Over laatstgenoemde zei Bomans in de kerk Gesù, de hoofdkerk van de jezuïten in Rome:

“Ignatius van Loyola hoort tot de heiligen, die de stroom weer op gang wilden brengen. Een van de ijsbrekers in de katholieke kerk. Hij voer uit in 1534. Terug naar soberheid, eenvoud en armoede. Het viel me als jongen vaak op, als ik een pastorie van de jezuïten bezocht, hoe kaal de kamers waren en hoe leeg de gangen. Dit is zo’n pastorie. Ignatius heeft hier zelf gewoond, als stichter en eerste generaal van de Sociëteit. De ironie wil, dat juist om deze vernieuwer heen een enorme relikwiekast gebouwd is, die we hier zien. Kijk, daar gaan de deuren open. Je weet niet wat je ziet. ’n Pronkkabinet vol met dode beenderen van heiligen, die precies het tegendeel wilden van wat hier met hun restanten bedreven wordt. Ignatius zelf staat er verbijsterd middenin, onthutst door de tegenspraak tussen wat hij eigenlijk bedoelde en wat anderen ervan gemaakt hebben.

(..)

Dit is het graf van Ignatius. Ook niet mis. Pralender kan het al niet. Merkwaardig, dat een van de soberste heiligen die er ooit geleefd hebben, boven zijn magere lichaam die vulkanische eruptie van marmer, goud en edelstenen moest zien uitbarsten.”

*

Op het Sint Pietersplein huurde Bomans een koetsje met een paard er voor en met een koetsier op de bok, en begaf zich daarmee in het drukke verkeer. Zo bracht hij het bestuursapparaat van de katholieke kerk in beeld. Hij schreef:

“Je bent omringd door anonieme stukken blik, die zich in alle richtingen met de grootste snelheid voortbewegen. Daartussen sjokt het paard, met een eilandje van rust achter zich aan. Het is een atavisme en je voelt je enigszins belachelijk, wat je ook bent. De situatie doet denken aan het bestuursapparaat van de kerk, dat de ‘curie’ genoemd wordt. Temidden van het koortsachtige verkeer der grote denkbewegingen loopt langzaam het klerikale karretje van het Vaticaan en komt overal te laat. Te laat met het toegeven dat Galilei en Bruno gelijk hadden, te laat met te begrijpen dat er in de evolutieleer van Darwin iets steekt, te laat met wat te zien in de psycho-analyse van Sigmund Freud, te laat met de emancipatie der arbeiders, de ontwikkeling van de sport of het celibaat, en dadelijk weer te laat met de geboorteregeling. We komen er wel, maar de anderen zijn er dan al. De vermanende vinger zakt telkens als er niets meer te waarschuwen valt, omdat iedereen er al lang is.

(..)

Het voortdurend zich vergissen van de kerk is natuurlijk niet zonder prestigeverlies gegaan. Blunders moeten betaald worden. De prijs is, dat het gezelschap bejaarden, dat in Rome de dienst uitmaakt, steeds minder vertrouwen geniet. Wie bij herhaling achter de feiten aansloft moet tenslotte aan gezag inboeten. De kerk is nu nederiger of liever voorzichtiger geworden.”

Bomans ging dieper in op het achterlopen van het Vaticaan door twee oude pauselijke encyclieken aan de orde te stellen:

“De haren rijzen je te berge als je de Syllabus Errorum van 1864 leest. In tachtig stellingen keert Pius IX zich hier tegen de stromingen van zijn tijd en hij komt eruit te voorschijn als een figuur, bij wie vergeleken een man als Metternich nog een progressieve geest genoemd moet worden. Het is eenvoudig verschrikkelijk. Wie de grondgedachten van de democratie aanhangt, wie de vrije meningsuiting voorstaat, wie gelooft in de aanspraken van de wetenschap op waarheid: anathema sit, ‘hij zij vervloekt.’

(..)

Het decreet Lamentabilis, een mooie titel overigens, van Pius X uit 1907 bevat niet minder dan vijfenzestig stellingen tegen het ‘modernisme’ en die liegen er ook niet om. Je gelooft je ogen niet. En zo wordt telkens de klok achteruitgezet, terwijl buiten het Vaticaan de wijzers onhoudbaar verdergaan. De kerk loopt achter.”

Bomans was van mening dat de kerk in zijn tijd voorzichtiger was geworden en merkte daarover het volgende op:

“Vergeleken bij paus Pius XII, die ongeveer iedere maand een encycliek naar de post bracht, is paus Paulus [VI] behoedzamer. Je kunt dat een verbetering noemen, maar het is toch niet je ware. De kerk moet vooruit lopen. Zijn toespraak voor de UNO in New York verplichtte hem tot niets en komt neer op een praatje voor de vaak. Even vrijblijvend was zijn rede in Zuid-Amerika, waar de mensen van de honger creperen. Een dergelijke voorzichtigheid in noodsituaties is schuldig. Men maakt dan wel geen blunders, maar door het verzwijgen van de kernproblemen ontstaat er niettemin een duidelijke medeplichtigheid. Op zo’n post moet je je vingers durven branden, op straffe van met het establishment vereenzelvigd te worden. Want dat gebeurt. De kerk, dat is de gevestigde orde in de ogen van de mensen en dat mag ze niet zijn, althans niet in deze tijd. Zij is water dat stroomt, geen stilstaande sloot. Want was is eigenlijk de kerk? De voortzetting van Christus op aarde. Maar wie was Christus? Een vernieuwer. Hij nam risico’s. Het waren de apostelen, die telkens in slaap vielen. Wat dat betreft is de apostolische successie [opvolging] een succes geworden.”

*

In Rome waren 500 kerken die vroeger bomvol zaten maar in 1969 waren ze in hoge mate leeg. Zo’n lege kerk was voor Bomans het ideale visuele hulpmiddel om de crisis duidelijk te maken, waarin de katholieke kerk verkeerde. Dit was het einde van een bepaald soort religieuze beleving. Bomans schreef:

“Eeuwenlang zijn de mensen op een hevige wijze bijeengekomen, zij hadden de behoefte om te getuigen, te luisteren, en te bidden in daartoe van de wereld afgescheiden gebouwen. Wie het aflopen van die behoefte laat samenvallen met het einde van de kerk beseft te weinig, dat dit maar een vorm is. Die vorm heeft prachtig gebloeid. Maar nu het herfst is zien we ook wat wrange vruchten hangen. Een daarvan is de merkwaardige scheiding tussen het zondagsgevoel en het door-de-weekse gedrag. Ik bedoel die schizofrenie ruimer dan ik het nu zeg. De kruistochten, die een spoor van bloed door Europa trokken, het bij miljoenen verbranden van ketters, de verschrikkelijke godsdiensttwisten waarbij men elkaar in naam van Jezus de hersens insloeg, heel die afschuwelijke intolerantie is samengegaan met het vroom bijeenzitten en luisteren naar een stem, die dit alles verwierp [Jezus]. Er was weinig liefde in de wereld, men had het koud en kroop wekelijks bij elkaar. Die wereld is warmer geworden. Veel deernis en barmhartigheid, die vroeger particulier beoefend werd (..) is in onze sociale wetgeving gestold. Wat genade was is bezig recht te worden. De kloosters raken ontvolkt,omdat wat daar gedaan werd aan armenzorg, verpleging en onderwijs, door de mensen buiten de muren is overgenomen.”

In de jaren zestig van de vorige eeuw raakten mensen meer betrokken bij het wereldgebeuren. De opkomst van de televisie speelde daarbij een rol. Bomans schreef:

“Nieuw is niet dat Portugal zijn kolonies uitbuit, want dat deden we vroeger allemaal. Nieuw is de verontwaardiging hierover. Het is in dit engagement, dat het christendom zich in een nieuwe vorm gaat openbaren. Het Evangelie is buiten de muren van de kerken getreden, het stroomt er overheen. Men wil dat water niet langer meer drinken uit afzonderlijke putten, gescheiden door een woestijn van barbarij en onverschilligheid, men wil een irrigatie over het hele terrein. Het water mag dan niet zo hoog staan als het vroeger binnen die muren stond, het bevloeit grotere gebieden. Het lief zijn voor elkaar, dat de kern van die boodschap is, begint in de huizen door te dringen. Het lijkt nog nergens op. Maar het is begonnen. Bij de jeugd het sterkst. Als je zó die lege kerken ziet, is er reden tot optimisme.”

[Bomans had hier denkelijk Flower Power in gedachte, een beweging van jongeren die zich in de jaren zestig uitsprak voor liefde en tegen oorlog.]

Bomans nam van de kijkers afscheid op de Janiculus, de hoogste van de zeven heuvels van Rome, staande bij een fontein waar niets uitkwam: er stroomde geen water meer in Rome. Bomans besloot zijn beschouwingen met:

“Het zal een onbekende zijn die het water, tweeduizend jaar geleden uit de grond van Israël geslagen, weer vloeibaar maakt.”

Naschrift

De ’preek’ van Bomans in de Westerkerk bracht hij onder de aandacht tijdens het gesprek met Michel van der Plas waaruit ‘In de kou’ resulteerde, zie ‘Werken VI’, p. 160. Die ‘preek’ is niet opgenomen in de verzamelbundel ‘Werken’ en is ook niet vermeld.

Alle citaten zijn in originele spelling overgenomen. Op een enkele plek is iets gewijzigd. Alle tekst tussen haken zijn aanvullingen van de samensteller.

Verantwoording illustraties

  1. Bomans in het Colosseum. Foto uit 1953 of 1954, detail, gespiegeld. Bron: ‘Herinneringen aan Godfried Bomans’, 1972.
  2. Luchtfoto van Rome, verkleind en bijgesneden. Bron: Wikipedia.

Gerelateerde aan te klikken artikelen

Bijlage

Nieuwsbericht op deze site van ongeveer bovenstaande datum:

Bomans verzorgde in 1969 en 1970 voor de NCRV drie televisieprogramma’s over kerk en geloof. De bewerkte teksten kwamen in het boek ‘Van dichtbij gezien’ en werden opgenomen in deel VI van de verzamelbundel ‘Werken’. Jos Palm schreef over dat deel een recensie voor ‘de Volkskrant’ van 16 november 1998. Hij concludeerde dat Bomans ‘de grafdelver van het roomse’ was. Palm ging hier dwars in tegen de gevestigde mening, of wel, tegen de mening van autoriteiten op het gebied van Bomans, te weten Kees Fens, Harry Mulisch en Michel van der Plas. Zij achten Bomans een conservatieve katholiek, trouw aan de Moederkerk. Gé Vaartjes, de in 2001 benoemde biograaf van Bomans, zit daar dicht bij. Deel III van ‘Bomans en Rome’ gaat grotendeels over deze kwestie en toont het gelijk van Palm aan: Bomans maakte korte metten met de katholieke kerk als instituut.