Edward Krabbendam
Op een mooie meidag in 2015, reed ik met de fiets door de stad en zag dat de tweedehandsboekenwinkel open was. Binnen lagen boeken van Bomans en Carmiggelt gebroederlijk naast elkaar. De dood had deze vrienden niet uiteengedreven.
De stapeltjes waren niet groot. Omdat ik van Carmiggelt alleen Mag ‘t een ietsje meer zijn? (1983) had gelezen, een verzamelbundel die door de zeventigjarige schrijver zelf was samengesteld, wilde ik nog wel eens iets van hem lezen. Dat moest Kroeglopen worden. Mijn raadgever was Bomans. Hij schreef op 2 maart 1963 aan Carmiggelt, dat dat boekje ‘meer waard was dan 99 percent van de romans die er de laatste tien jaar hier verschenen zijn’.
Kroeglopen zat er echter niet bij. Om niet met lege handen te vertrekken, pakte ik het bovenste boekje waarvan de titel me aansprak. Voor een euro kon ik Weet ik veel (1963) in mijn zak steken en ging huiswaarts.
Het boekje was een bloemlezing van een kwart eeuw stukjesschrijven en bleek door Charles Boost geïllustreerd te zijn. Al bij het eerste stukkie, want zo noemde Carmiggelt zijn Kronkels, dacht ik aan de volgende woorden van Bomans uit 1961: ‘Carmiggelts glorie is de nietigheid van zijn materiaal.’
In zo’n geval moest je kunnen schrijven.
In Omgang met mensen, wat voor Carmiggelt geen kleinigheid was, behandelde hij in deel 2 een brief met als aanhef ‘Hallo, ouwe jongen.’ De brief was afkomstig van Koos, een klasgenoot van de lagere school, die allerlei bijzonderheden wist te melden over andere klasgenoten, zoals Miepie Troost, die was overleden, nadat een truck haar had overreden.
Na deze wederwaardigheden kwam de aap uit de mouw: of de oude klasgenoot wilde komen spreken op een personeelsavond van een fabriek in Drenthe. En dat voor een appel en een ei.
Daarna sloeg ik bladzijde 36 op. Onderaan was een tekening afgedrukt. Verrek, dacht ik, een karikatuur van Bomans! Die had ik nog nooit gezien. Was hij het wel? Ja hoor, bijna bovenaan de bladzijde stond de naam Godfried Bomans.
Ik voelde me als een archeoloog die iets aan de oudheid had ontfutseld, door volstrekt toeval. Voor de zekerheid pakte ik Bomans in beeld, een boek uit 2010 waarin 40 afbeeldingen van Bomans waren opgenomen. De mijne zat er niet bij.
Mijn archeologengevoel werd verder versterkt door Jan Henry. Hij kende de afbeelding maar had haar nooit in het kader van Bomans gezien. Jan schakelde de hoogste autoriteit op dit gebied in. Ook Frank van der Voordt wist van niks. Dat was allemaal koren op mijn molen: ik had duidelijk iets unieks in handen. Die gedachte bleef, tot Jac Aarts me een artikel uit de Bomanskrant van 6 augustus 2003 aanbood, inclusief de karikatuur van Boost.
Ik heb me moeten troosten met de gedachte dat mijn vondst bijna uniek was, of, voor velen onbekend.
Over Bomans schreef Carmiggelt op die bladzijde 36 het volgende:
‘Godfried Bomans heeft de gewoonte, als zo’n invitatie hem telefonisch bereikt, monter te vragen:
‘Wanneer is het?’
Komt er dan een datum uit de bus, dan zegt hij:
‘O, nee, dat spijt me. Dan ben ik in Paramaribo.’’
Om het kostelijke verhaal over Koos af te maken, dat ook alweer een halve eeuw oud is, neem ik het slotstuk van Omgang met mensen hier over. Carmiggelt schreef:
‘Die stad ligt zó onaantastbaar ver weg, dat niemand verder aandringt. Maar wat moet ik nu aan met Koos? Moet ik nu echt met een enge trein naar die enge fabriek in dat enge dorp, alleen omdat hij veertig jaar geleden bij me in de klas gezeten heeft? Ik heb in mijn leven zoveel lezingen gehouden, dat het woord alléén mij reeds naar de broom (kalmerende drank, e.k.) doet grijpen. Dus…
Ik verraad Koos, door zijn brief als een herfstblad in de prullenmand te doen dwarrelen. Slecht, hoor. Maar goed zijn is in mijn branche een full time job…‘
Naschrift I
Het bewuste artikel was een Kronkel die onder de titel Jokken in Het Parool van 13 november 1962 werd gepubliceerd. Een half jaar later gingen Bomans en Carmiggelt samen naar de Antillen en Suriname. Bomans hoefde gedurende enige tijd niet te jokken.
Charles Boost (1907 – 1990) was tekenaar en schrijver. Langdurig maakte hij destijds, politieke en humoristische cartoons voor het dagblad De Tijd, later ook voor Het Parool en de NRC. Hij was ook illustrator, onder meer van Weet ik veel en van Buitelingen (1948) van Bomans.
Met dank aan Jan Henry.
Naschrift II
Dit artikel is in september 2015 afgedrukt in het tijdschrift Godfried.