Edward Krabbendam
Pieter Steinz schonk in ‘NRC Handelsblad’ van 25 september 2009 ruim aandacht aan de Baron von Münchhausen, als een van de literaire fundamenten van Europa. Daarin stelde hij de vertaling van Godfried Bomans uit 1967 aan de orde.
Wie kent de Leugenbaron niet? Pieter Steinz geeft voorbeelden van de fantastische vertellingen die vrijwel overal bekend zijn.
Zo maakte de baron op zekere dag zijn paard vast aan een paal in een versbesneeuwde vlakte. De volgende morgen zag hij zijn paard aan de spits van de kerktoren bungelen, want het was gaan dooien. Het paard van de Baron werd ook nog tijdens een veldslag gehalveerd, en rende gewoon door.
Nog sterkere verhalen werden later toegevoegd, zoals de reis van de Baron op een kanonskogel. En eenmaal in een moeras beland, trok de Baron zich aan zijn haren er uit.
De Baron heeft werkelijk bestaan. Karl Friedrich Hieronymus von Münchhausen leefde van 1720 tot 1797. Als 18-jarige nam hij dienst in het leger van de Russische tsarina, vocht tegen Turken (1739) en Zweden (1741) en werd officier. Op 40-jarige leeftijd trok hij zich terug op zijn landgoed aan de Weser te Bodenwerder.
“Als gastheer genoot hij een zekere vermaardheid”, schreef Bomans in het voorwoord van zijn vertaling, “minder om wat zijn keuken en kelder te bieden hadden, alswel om de wijze waarop hij zijn gasten wist bezig te houden. Hij vertelde de dolste geschiedenissen met een stalen gezicht en het was deze combinatie van een fantastische inhoud met een volstrekt zakelijke toon van mededeling, die zijn verhalen allengs een lokale roep bezorgden. In het Berlijnse tijdschrift ‘Vade Mecum für Lustige Leute’ van 1781 verscheen een anonieme bijdrage getiteld ‘M-H-nsche Geschichten’, in 1783 gevolgd door ‘Noch zwei M-Lügen’ (..). Te zamen vormen zij achttien anekdoten, zonder enig onderling verband bijeengebracht. In 1785 kwam te Londen (..) in feilloos Engels de first edition uit van ‘Baron Münchhausen’s Narrative of his marvellous Travels and Campaigns in Russia’” (Werken VII, p. 419-420).
In 1786 verscheen de Duitse vertaling van de Engelse versie van de Baron von Münchhausen.
Wederom anoniem. In 1966 sprak Bomans hierover zijn bevreemding uit. Het boek stond schouder aan schouder met andere reuzen uit de Europese mythologie zoals Don Quichotte, Robinson Crusoë, Prikkebeen, Faust, Tijl Uilenspiegel en Blauwbaard. Van al deze giganten, die eerder waren geschreven, was de geestelijk vader bekend maar wie de verhalen van de Leugenbaron had geschreven, was onbekend.
In 1950 kwam een biografie uit van John Carswell waarin het leven van Rudolph Erich Raspe wordt belicht. Pieter Steinz noemt die naam niet. Hij heeft andere bronnen geraadpleegd die stellig door Carswell zijn gevoed, en komt tot de volgende persoonsbeschrijving van Raspe.
“De man was zelf een soort Münchhausen, al beperkte hij zich bepaald niet tot het vertellen van verhalen. Opgeleid als geoloog aan de universiteiten van Göttingen en Leipzig, had hij op 24-jarige leeftijd al zo’n faam dat hij lid werd gemaakt van de Britse Royal Society. Die eer bezorgde hem een luizenbaantje als bibliothecaris van de landgraaf van Hessen-Kassel, die hem vroeg om zijn verzameling edelstenen te catalogiseren. De stenen bleken waardevol en dus nam Raspe ze mee toen hij in 1775 onverwachts naar Engeland ‘emigreerde.’ In London leidde hij een wild leven in de hoogste kringen, en het was dan ook acute geldnood die hem er toe aanzette om de leugenverhalen van Münchhausen (die hij waarschijnlijk uit de eerste hand kende) te boek te stellen. Omdat hij daar ook niet echt rijk van werd, pakte hij zijn oude stiel weer op. In 1793, een jaar voor zijn dood, nam hij de wijk naar Ierland omdat hij ervan werd verdacht dat hij investeerders met behulp van vervalste bodemmonsters had voorgespiegeld dat hij goud voor ze kon vinden.”
Bomans noemde Carswell in de inleiding van zijn vertaling wel en schreef:
“Raspe werd geboren in 1737 te Hannover en stierf in 1794 ergens in Engeland, waar hij de laatste twintig jaar van zijn mislukt leven heeft doorgebracht. De reden van deze mislukking was een grenzeloze megalomanie. (..) Zijn mateloosheid in alles wat hij ondernam, zijn volstrekte onvermogen om het wenselijke van het uitvoerbare te onderscheiden, de totale afwezigheid van enige introspectie en daardoor kennis van zijn medemensen, dit alles gepaard aan een uitzonderlijke begaafdheid in wat hij ook ondernam, maar zonder het geduld, de concentratie en de wetenschappelijke ootmoed om telkens de hoogste sporten van zijn vele ladders te beklimmen, al die fouten bestemden hem tot wat hij tenslotte geworden is: een charlatan. Maar tevens stelden die tekorten hem in staat om het enige te schrijven, dat er van hem bewaard is gebleven: ‘De avonturen van Baron von Münchhausen’. Vanaf het ogenblik dat hij (..) zijn eigen gebreken wist te projecteren in een gestalte op papier, schiep hij een onvergankelijke figuur. Voor één keer hoefde Raspe niet te simuleren. Hij moest vorm geven aan juist datgene, waarop hij overal elders zijn nek gebroken had: de overdrijving. Hij kon eindelijk zichzelf zijn. (..) Want Baron von Münchhausen is Raspe zelf, maar dan opererend in een bijna volstrekte luchtledigheid” (Werken VII, p. 418).
De Baronverhalen die in 1781 en 1783 in het Berlijnse tijdschrift Vade Mecum für Lustige Leute waren afgedrukt, waren van Raspe afkomstig. In Engeland maakte hij een zeer goede vertaling die insloeg als een bom. Maar waarom moest er 165 jaar gewacht worden eer de schrijver van de eerste editie bekend werd? Raspe heeft het geestelijk vaderschap van de Baronverhalen nooit erkend. Bomans gaf in ‘de Volkskrant’ van 3 september 1966 de volgende reden:
“Raspe, met zijn hoog artistiek standsgevoel, durfde niet bekennen dat die onzin uit zijn pen was voortgevloeid en zweeg” (Werken IV, p. 613).
Denkbaar is ook, dat Raspe zijn naam niet onder dat werk wilde zetten, bevreesd nog meer moeilijkheden te krijgen, nu met de Baron, wiens verhalen hij te gelde had gemaakt.
Een jaar na het verschijnen van de Engelse editie, kwam de Duitse vertaling op de markt, alweer anoniem. Gottfried August Bürger was de vertaler. Hij voegde er later verhalen aan toe en werd langdurig gezien als de schrijver van de Baronverhalen, hoewel hij tot aan zijn dood ontkend heeft, er iets mee te maken te hebben gehad.
De eerste editie van ‘de Baron’ werd in tientallen talen vertaald. Doordat de geestelijk vader, de meester, ontbrak, namen de leerlingen het werk ter hand. Bomans schreef:
“Elke volgende uitgever (het zijn er honderden) trok weer een nieuwe knoeier aan om het boekje, dat aanvankelijk nog geen 50 bladzijden telde, uit te breiden tot de turf, die wij thans kennen. De enige, die er wat van maakte, is Bürger geweest. Hoewel hij niet in de schaduw van Raspe kan staan, mogen zijn aanvullingen en versieringen er niettemin wezen” (Werken IV, p. 613).
Over deze turf liet Bomans zich verder uit in de inleiding van zijn vertaling:
“Bürgers aandeel wordt, naarmate het boek vordert, steeds groter. Het begin, de reizen door Rusland, is ontegenzeggelijk van Raspe. Daarna echter neemt zijn bestanddeel in de oplossing langzaam af om tenslotte geheel te verdwijnen. (..) Vanaf het moment , waarop de kwaliteit van het proza te vermoeden geeft dat Raspe totaal uit het gezicht verdwenen is, zijn wij met vertalen opgehouden” (Werken VII, p. 419).
Over de inbreng van Raspe en Bürger heeft Pieter Steinz zich in de ‘NRC’ ook uitgelaten. Hij schreef:
“Omdat Bürger enkele van de beroemdste Münchhausenverhalen toevoegde, wordt hij door sommige critici als de betere vakbroeder van Raspe gezien. Tegenover de lofzang op Raspe door Willem Frederik Hermans, die zijn leugenverdichting in ‘Het sadistisch universum’ “goddelijk” noemt, en Godfried Bomans, die in het voorwoord van zijn vertaling van de ‘Marvellous Travels’ (1967) twijfelt aan de kwaliteiten van Bürger, staat het enthousiasme van Jeroen Brouwers. Die vertaalde in 1977 de ‘Wunderbare Reisen’ – een editie die nodig herdrukt moet worden – en prees Bürger omdat hij de Baron menselijk had gemaakt: “Was hij bij Raspe een snoever en niet veel méér, bij Bürger wordt hij ook een blaaskaak, een betweter, een schuinsmarcheerder, een blasfemist, en iemand die wel weet wat menselijke zwakheid is.”
Het is een subtiel verschil dat Brouwers aanstipt; de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de lezer goed moet opletten om de verschillen tussen de twee versies van Münchhausens avonturen te zien.”
Voor W.F. Hermans en Bomans was Raspe de held, voor Brouwers was Bürger dat, terwijl Steinz aangeeft dat de verschillen tussen beide schrijvers gering waren. De ware Baron zou hiermee uit de voeten hebben gekund. En met de rest. Een van zijn gasten gaat met zijn vertellingen aan de haal, publiceert het naamloos in Duitsland, vlucht naar Engeland, vertaalt de vertellingen en brengt het naamloos op de markt. Het boek slaat in als een bom, het wordt snel in het Duits vertaald, anoniem, en er worden talloze verhalen toegevoegd. Vertaler en toevoeger van verhalen, Bürger, heeft altijd ontkend iets met de Baronverhalen te maken te hebben gehad en bijna twee eeuwen later wordt ontdekt dat niet Bürger maar Raspe de man was achter de eerste editie uit 1787, iets wat hij altijd ontkend heeft. Dit lijkt me een nagekomen Münchhausenverhaal, die de baron niet had kunnen verzinnen.
Hoe is het de echte baron vergaan, die zijn verhalen de wereld over zag gaan zonder er een cent wijzer van te worden? Bomans schreef:
“De baron zelf, die zich plotseling tot een legendarische leugenaar getransformeerd zag, sloot zijn huis voor elk bezoek en stierf in 1797 als een verbitterd man” (Werken VII, p. 420).
Karl Friedrich Hieronymus von Münchhausen is geboren en gestorven in Bodenwerder. Zijn graf werd rond 1900 geruimd. Pieter Steinz schreef daarover:
“Het toeval wilde, dat daar een jongen bij was die later schrijver werd: Carl Haensel, die zich in 1953 zou herinneren ‘wie ich Münchhausen leibhaftig sah’:
“In de kist lag geen geraamte, maar een slapend mens met haar, huid en een breed, rond, gaaf gezicht met een scherpe neus en een bijna lachende mond. Geen litteken – geen snor […] Een plotseling tochtstreek ging door de kerk. De dode verviel in een ogenblik tot stof […] Het gezicht werd schedel, het lichaam skelet.”
Baron von Münchhausen heeft geen boeken nagelaten maar met Raspe, Bürger, Haensel en anderen, blijkt hij heel wat literaire zonen te hebben gebaard. •
Verantwoording illustraties
- Detail van foto van een schilderij van Lily van Cleeff met bestuursleden van de culturele sociëteit Teisterbant, waarvan Bomans jarenlang de voorzitter is geweest. Bron: ‘Zijn getijdenboek’ van Onno Blom over het leven van Harry Mulisch, p. 130
- De echte baron von Münchhausen, geschilderd kopie van een verloren gegaan portret. Bron: NRC Handelsblad van 25 september 2009
- Voorkant van het door Bomans vertaalde werk van Raspe. Bron: Internet
- In de Bomansvertaling van 1967 zijn 150 prenten van Gustave Doré afgedrukt. De hier afgebeelde prent is afkomstig van NRC Handelsblad van 25 september 2009